La Damnation de Faust - Koninklijke Oratorium-Vereeniging [o.l.v. Anton Tierie]
Caseneuve als Faust, Daru als Mephisto, zingend met bij elkaar gestoken koppen, waarop elke emotie zich vlug afteekende met de beweeglijkheid van den Franschen aard, gemoedelijk, en toch ernstig hunne rol spelend in rok, en 't klavier-uittreksel in de hand, het was zulk een volmaakt guichel-spelletje, dat men het décor niet meer miste. Een beetje goedwillige naïeveteit slechts bij den hoorder. Deze Faust-bewerking van Berlioz blijft toch altijd een tusschen-ding van oratorium en opera. Men voelt de onmogelijkheid van soldaten, loopende op maat van den Hongaarschen marsch, met zijn straffe syncopeering in de doorwerking; het kan nog in een straat, over het volle veld, maar de omgeving van ons hedendaagsch tooneel zou deze muziek slechts kleineeren. Daartegenover staan de balletten, welker ranke rhythmen en zinnelijken klank zelfs om antieke illustratie vragen. Het mag bevreemden, dat Isadora Duncan ze nog niet op haar programma nam. Hunne wonderbare expressie en verscheidenheid behoef ik niet te omschrijven.
Zoo behelst dit meesterwerk vele tooneelen, welke in dat opzicht sterk contrasteeren. Het koor van Soldaten en Studenten b.v. is bijna niet te insceneeren, zonder dat de phantasie en 't rijke leven der tonen er onder zou lijden. Hoe o.a. den 6/8 der soldateske melodie en den 2/4 van het studentenlied, die bij de finale door elkaar bonzen, in beeld te brengen? Deze combinatie van tegenstrijdige passen en lijfsbeweging zou 't oog verwarren en voor 't oor de muziek onannnemelijk maken. Een zelfde splitsing ontmoet men in het machtig-ontroerende koor van Gnomen en Sylphen. Doch de Hellevaart, Faust en Mephisto te paard, het biddende volk langs den landweg, de wilde rit naar den afgrond, schijnen mij een tooneel wel te behoeven: ook het Pandaemonium, waaraan nu het fantasmagorische van den gloeienden opzet ontbrak. Maar nogmaals: deze scènes zijn te weidsch geconcipieerd voor een tooneel van 15 bij 9 meter in 't beste geval! Een Reinhardt moest er zich voor interesseeren! Alles te zamen genomen zou hij met Berlioz' Faust, dunkt ons, meer succes hebben dan met den Faust van Goethe. Ware Berlioz' tekst maar populairer in Duitschland, voeg ik er bij!
Caseneuve echter een ideaal-Faust, Daru een magnifieke Méphisto, te goeder trouw mimeerend samen, het orkest tintelend van kleur en het koor door spontaan meevoelen bruisend van dramatisch leven, we hebben deze vragen, welke actueel zullen blijven, zoolang La Damnation belangstelling vindt, vergeten en het décor niet gemist. Caseneuve was verkouden, zoo werd afgekondigd bij het begin; hij vroeg inschikkelijkheid. En zijn stem klonk werkelijk wat wazig, maar hij schroomde niet voor een hooge cis, en zijne buitengewoon artistieke intenties deden de bezwaren te niet. Hij is de juiste kunstenaar voor deze ontzaglijke romantiek van schitterende uiterlijkheid, overal gedragen door een diep voelen. Zijn Fransche tenor is bekoorlijk week geïntoneerd, maar hij heeft een veelzijdig temperament en zingt enthousiast, heroïsch, à la panache! Daru is de ware Mephisto; zijne stem knettert als de drie bazuinen-accoorden, welke zijn verschijning begeleiden. Hij bezit een ongehoord vermogen van uitbeelden en zingen beide; hij beheerscht den duivelschen grijns zoowel als de lyriek; hij kan boeien in de hoogste mate en bij dramatische situaties de aandacht spannen tot het uiterste, het einde der ‘Hellevaart’ b.v. - Mevr. Alida Loman zong ‘Marguerite’ geenszins minder voortreffelijk, doch scheen den hoorder niet te willen meesleepen tot uitbundigheid en stak hierin af tegen Méphisto en Faust. Zij was het Duitsche Gretchen, innig en zachtaardig, te stemmig in dit milieu van braadende hartstochtelijkheid.
Daarom overklonk in het Chanson gothique (Le roi de Thulé) de gepassioneerde toon der alt-viool. Meerloo speelde deze solo op waarlijk onnavolgbare wijze en de schrijnende weemoed van dien droom, zwaar van het middeneeuwsche smachten, heeft hij begrepen en weergegeven met zeer fijne intuïtie. Maar op zich zelf schatten wij het individueele in mevrouw Lomans praestatie zeer hoog. De heer Groenen droeg de kleine partij voor van Brander, waarbij het humoristisch lied op de verliefde rat. Groenen lijkt ons de Mephisto voor de toekomst, met zijn prachtige bas en groote muzikaliteit en hij maakte verbazende vorderingen, sinds wij hem 't laatst hoorden, eene ontwikkeling bovendien, welke in de goede lijn gaat.
Wij prezen de zangers reeds met enkele woorden. Tegen de instrumentale geweldenarijen van 't Pandaemonium is geen enkel mannenkoor opgewassen, doch wat men verliest aan tekst en stem-klank wint men door het infernale lawaai van 't tutti, bekkens, koper en trom; het koor dient hier toch eigenlijk als ondergrond. Dit zou dan de eenige onvolmaaktheid kunnen zijn. De Kon. Orat. Ver. is op 't oogenblik in bijzonder treffelijke hoedanigheid, de bassen klinken sonoor en vol, de tenors lenig van timbre, vooral warm zangerig in de hoogte, de alten zeer elastisch en glanzig, en, mèt de sopranen schoon in alle liggingen, 't zij forte of piano, wat altijd een tamelijke zeldzaamheid blijft.
Ieder kende daarbij zijn partij als 't ware van buiten en allen richtten zich onvoorwaardelijk naar de teekenen van den heer Tierie, den dirigent. Deze heeft een goed werk gedaan met deze opvoering. Wel wachten nog immer ‘Les Troyens’, de Romeo-en-Julia-symphonie, ‘L'Enfance du Christ’, trilogie, het driekorige ‘Te Deum’ van welke meesterstukken men hier nooit overvloedig notitie nam, maar wij hopen veel van Tierie's vaste sympathie voor Berlioz, den genialen kunstenaar, van wien onze geheele moderne muziek afstamt. Tierie's koor is naast ‘Toonkunst’ het beste in den lande, het raakte door het Requiem en de uitvoeringen der Damnation op end op vertrouwd met Berlioz' genius, van durven is dus nauwelijks sprake. Een weinig propaganda voor den Meester, wien vereering toekomt als een der allergrootsten, zou haar nut doen, want Berlioz wordt hier waarlijk niet overschat! verre van daar.
Wij mogen den heer Tierie danken voor deze uitvoering. Een meer volmaakte reproductie behoeft men niet te verlangen; hij trof de geschikte solisten, en bezit als dirigent de gave om deze Fransche kunst in zich op te nemen, en het talent haar te uiten. Er was altijd stemming, van het heerlijke lentelied tot de zaligprijzing van Marguerite, en in de orkestrale gedeelten even rijk als in de ensembles met koor.
Laten wij ten slotte het Concertgebouworkest herdenken - unisono. Een brillante vertolker van de prachtvolle partituur, - en - de vertaling van Berlioz' eigengemaakten tekst, eene overzetting op een rijm en maat welke heusch niet meer gangbaar zijn.