Amsterdamsch A Cappella-Koor
Richard Wagner, als alle grooten, verklankte in de kunst de ziel der menschheid, voelen en denken zijner wereld: Den Goeden Vrijdag phantaseerde hij als dag van tooverachtige ontroering en sprookjes-bekoorlijkheid. Een echo uit den midden-eeuwschen tijd, een echo, welke wijder en wijder vergalmt en wegruischt in de oneindigheid onzer nieuwe eeuw. Er rest nauwlijks vage herinnering van een Charfreitags-zauber, dit bleek duidelijk.
Wij gelooven, dat het eindelijk erkend mag worden, dat wij even vreemd staan tegenover de klanken der contrapuntisten, zooals ze in onze dagen worden vertolkt, als tegenover hunne manuscripten, doolhof van verouderde noteering, raadsels en rebussen. Waar de oorzaak of reden schuilt, zal wel niemand onder woorden brengen. Doch wonderlijk blijft, dat fijnproevers onder de humanisten eene muziek verheerlijkten als hooge onvergankelijke schoonheid welke den hoorders van nu toeschijnt als dogmatische abstractie van alle sentiment en emotie!
Waar stemming gezocht en bedoeld wordt door de uitvoerenden en waar men de motiveering zoo sterk betoont, tot in den paarsen omslag van het programma-boekje, daar vergt men onwillekeurig een strenge harmonie voor de verwezenlijking van zulken opzet. En tal van bijkomstigheden bemoeilijken daarin dirigent en zangers. De ‘Ronde Luthersche’ bezit een ideale acoustiek, maar het milieu mag men anders wenschen, wanneer het eene intense innigheid moet illustreeren.
Innigheid toch is het timbre dier oude muziek, dier oude teksten, alles is lyrisch geaccentueerd, de woorden van profeet of psalmist, de melodie en niet het minst de zware traditie van den stervenden Christus. Een Calvijnscher bouw, dan de koepelkerk, hard en kil van witte kleur en monumentale pilaren, is nauwlijks denkbaar.
Op de praestaties van het Amsterdamsch a cappella koor zullen wij minder afdingen! De heer Averkamp streeft altijd naar zuivere lijn, accurate uitvoering en deze is wel ter plaatse in die merkwaardige polyphonie. Ook de zeer loffelijke klank-weelde van zijn koor. Naar onze meening spannen op 't oogenblik de alten de kroon. De kleur der stem is fraai in alle liggingen, hunne expressie overtreft die der anderen. Dan komen de bassen en sopranen, de eerste in het lage, de laatste in het midden-register. Het berust misschien op gehoorsbedrog dat ons de koristen minder talrijk leken dan anders. Tusschen soli-quartet en Chorus van Alphons Diepenbrocks ‘Stabat mater’ was wat weinig onderscheid. In ieder geval had men het verschil in dynamiek, waarvan herhaalde malen de werking afhangt, krachtiger op den voorgrond moeten brengen. Rubati, individueele voordracht, psychologische crescendi en decrescendi, den rijkdom van idee en gevoel in deze, meer dan in eenig andere Stabat-compositie, programmatisch-letterlijke tekst-illustratie, waren misschien teveel in het Palestrina- dialect, doch hier weegt veelzijdige harmoniek op tegen de vergeestelijking der religieuse passie.
Eene noviteit was de sequens ‘Ab arce Siderea’ door een Deensch professor gevonden in een ouden codex en door Julius Röntgen vierstemmig bewerkt, vrij modern voor een Gregoriaansche melodie uit het einde der 12de eeuw, doch met de routine van schrijfwijze welke Röntgen kenmerkt. Om de samensmelting van 't archaïsch coloriet in harmoniek en toonsoort (Dorisch) met enkele meer moderne bijzonderheden als dialoog van solo-stem en koor o.a. te waardeeren, moet men a priori vrede nemen met Röntgen's inval, welke in dat contrast wellicht behagen vond. Na een tweede hooren ware dat gemakkelijker te zeggen, want eerst bij het slot komt men tot klaarheid.
Het programma bevatte nog den bewonderenswaardigen ‘Miserere’ van Josquin du Près, met vele coupures, welke ons zeer aan 't hart gingen (deze compositie is toch ook organisch!); de indrukwekkende Improperiën van Palestrina en ‘O vos omnes’ van den Spanjaard Christobald Morales. Daarnaast stonden drie choralen van Bach en ‘Christus factus est’ van Pitoni, Palestrina's talentvolle epigoon.
Julia Culp werkte mede als soliste met twee liederen uit lang vervlogen tijd. Zij is de groote kunstenaresse, die zich met volle intuitie en diep gemoed weet in te leven [in] hun waren geest. De rijke stem werd begeleid door den organist Anton Tierie, en, al was het orgel minder fraai, als hoogtepunten dezer uitvoering vermelden wij ‘Pietà Signore’ kerk-aria van Stradella en ‘Schlage doch, gewünschte Stunde’ een meesterstukje van Bach.