Wladimir Cernicoff
Wanneer een uitvoerend kunstenaar stukken arrangeert, verraadt die muziek allicht meer zijn aard dan de samenstelling van het programma. Om Wladimir Cernicoff, die hier voor 't eerst optrad te karakteriseeren, blijken ons de Gavotte van chanoine Raick, Luikenaar uit den Bach-tijd, de Sonatine van F.G. Arwe, waarschijnlijk een Engelschman, en Sentier Couvert van Fiocco, 't meest typeerend; dit laatste is een zeer elegisch salonstukje, sentimenteele muziek in voortdurende tertsen; de beide eerste zijn fijne werkjes van klare melodie-voering en streelende harmoniseering. Wladimir Cernicoff behoort tot de pianisten, die men bij 't eerste hooren impassiebel zou willen noemen. Dit is echter niet geheel en al het juiste woord hier. Cernicoff leek ons een man van zeer subtiele stemmingen; hij vergaart als 't ware zijne gevoelens van te voren, hij koestert zijne emoties. Al te zorgzaam wellicht. Want dat een stemming vergankelijk is en vervluchtigt, wanneer de expressie een zelfden gang gaat, verliest hij uit het oog. Eén klank schijnt hem soms te hypnotiseeren, hij raakt dan in zelfvergetelheid en speelt door op eenerlei wijs, dien klank cajoleerend tot het einde; de bekoorlijkheid van 't geluid rechtvaardigt die liefde, doch allengs vereffent het bestendige 't schoone tot te egale strakheid, om den hoorder op den duur te boeien. Daarom behaagde allereerst de beknopte en zwierig rythmische muziek als de ‘Serenade’ van Isaac Albeniz en ‘Plus que lente Valse’ van Debussy. Maar gevaarlijk in handen van een uitvoerder als Cernicoff wordt langgerekte programma-muziek als ‘Bénédiction de Dieu dans la solitude’ van Liszt, ondanks de onophoudend interessante en kostbare harmoniek, welke Liszt's ‘Harmonies poétiques et religieuses’, misschien meer nog dan de inventie tot meesterwerken stempelen. De ‘Funérailles’ uit die bundels klinken te luidruchtig grandioos voor het zachte
intieme karakter van Cernicoff, die het podium in half-schemer deed zetten. Voor de techniek van den kunstenaar voelen we de meeste bewondering omdat zij het resultaat moet zijn van zeer energieke, ingespannen studie.
Een pianist als Wladimir Cernicoff wekt niet spoedig enthousiasme: noch met de vriendelijke ‘Kinderscenen’ van Schumann, noch met effectvolle nummers als Mendelssohns Prelude (opus 104), en evenmin met Schuberts populaire Wanderer-fantasie. Het mag erkend worden, dat zijne voordracht soms soporifiek werkte als een serie slechte Alexandrijnen, maar alles te zamen was het niet heelemaal verdiend dat de grootste helft der bezoekers den speler in den steek liet, de een na den ander.