Frédéric Lamond's Beethoven-avond
Accelerando's als in den klimmenden gang van het zangthema uit Beethovens tweede sonate (1e deel), een stijging der expressie, welke men elk ander pianist ziet beoogen door vermeerdering van sentiment; rhythmische schokken, welke de maat doen bonzen van zwak op sterk als in den Allegro assai der Appassionata; het contrasteerend thema van dezen Satz in plaats van hartstochtelijk elegisch, hier in marsch-beweging, zoo beslist, dat men de triolen-begeleiding haast vergeet; de Arietta uit de laatste sonate (op. 111) zonder eenige lyrische weekheid, de variaties straf geaccentueerd en zonder uiterlijke bekoring van coloriet; het allegro-hoofdthema van dit werk hamerend, zóó dat de schrik om 't hart slaat; (en nog andere voorbeelden waren aan te halen) ziedaar Frédéric Lamond zooals hij Beethoven voordraagt.
Krachtig en energiek, zwaar en stug, woest, bijna zonder nuances; men mag het een geluk achten voor den pianist, dat de historie een waarborg biedt voor het specifieke van dit karakter van Beethoven. In hoeveel gevallen toch krijgt men niet juist het tegendeel te hooren? Men staat daarom in 't begin wat vreemd tegenover Lamond's gezonde opvattingen. Hij pakt direct en men twijfelt een oogenblik of hij zijn hoorders misschien even wil hypnotiseeren met klank en geweld. Maar spoedig bemerkt men hoe de kunstenaar uitgaat van de muziek alleen en zijne onvergelijkelijke virtuositeit toont en terug dringt ter wille van het werk. Bewonderenswaardig is de wilsvastheid, waarmee Lamond zich beheerscht; geniaal de zekerheid, waarmee bij de suggestie, welke gloeit uit hem zelf, overbrengt op de muziek.
Beethoven vond nooit een pianist, die zijne fortissimo's sterk genoeg kon uitvoeren - ik geloof dat Frédéric Lamond hem zou bevredigd hebben. Soms schijnt hij de toetsen te slaan met volle vuist als in de bas-doorvoeringen van het thema der Fantasie in g klein. Het zonderlingste is dat zulke excentriciteiten een waarde hebben alsof ze van Beethoven zelve kwamen; men gevoelt er de macht van ondanks het bizarre: en zelfs Lamonds slordigheden; een slappe aanslag bijv. gelijk in de vierde Bagatelle (opus 119), schaden den indruk niet; het waarom hiervan echter zal men moeilijk benaderen.
Méer dan een scherts was de Rondo ‘Die Wut über den verlorenen Groschen’; het refrein een schoonheid, de décoratieve omranking in denzelfden hoogen stijl, Lamond imponeerde voortdurend, en dat men het goddelijke nabij zou voelen in de finale der Appassionata, voorzag elk. Toch bereikte hij daar meer dan iemand vermoed had en men huiverde voor die grootheid.