Concertgebouw [Cherubini Symfonie in D, Beethoven Eroica, Mozart Haffner-serenade (solist J.C. Herbschleb) o.l.v. Evert Cornelis]
Cherubini en Keizer Napoleon waren vijanden, Cherubini botste herhaalde malen met Berlioz - het teekent den Italiaanschen meester. Want Bonaparte mocht hem zeggen dat hij liever muziek hoorde van Zingarelli (gracieuser en oppervlakkiger) de eigenlijke reden zijner antipathie schuilt eer in 't fel contrasteerende hunner karakters. Ook met Beethoven, dien hij ontmoette in Weenen, kon Cherubini niet omgaan; hij vond hem te rauw, hem en zijne muziek! Dit typeert wéer den man, die zulke beminnelijke lief-melodieuse werken schreef. Daarop kan men nog verder door-redeneeren. Toen Cherubini begon, was de strijd tusschen Piccini en Gluck nauwlijks uitgevochten; Gluck won en bereidde daarmee Weber, Meyerbeer en zelfs Wagner hun toekomstigen weg in Frankrijk. Dat men Cherubini allerminst een volgeling kan noemen van Gluck, staat vast, ofschoon er eenige overeenkomst is in beiden. Men vindt echter in zijne muziek, vooral van den psychischen kant beschouwd, veel meer analogie met die van Piccini, en de betrekkelijk weinige waardeering, 't korte leven bovendien zijner opera's is niet moeilijk te verklaren uit de nawerking van de nederlaag der Piccinisten. Cherubini bleef levenslang een Italiaan in zijne muziek, ondanks zijn ernstig streven naar hooger. Werd hij daardoor niet tweeslachtig? Brak dat zijn oorspronkelijke kracht niet? Tot een geprononceerde persoonlijkheid heeft hij 't nooit kunnen brengen. Hij had een prachtig Italiaan kunnen zijn, daar hij genialer was dan al zijne landgenooten, doch de Duitsche muziek heeft hem gehypnotiseerd van den tijd af dat hij Gluck leerde kennen. En het zonderlinge toeval wilde dat hij, in Parijs uitgefloten om zijn Duitsche manieren, zich ook in de oogen der Duitschers nooit heeft kunnen opwerken tot een gelijke hunner groote meesters.
In 't begin van dit seizoen herdacht men den 150sten geboortedag van den componist door de uitvoering zijner Wasserträger-ouverture en de noviteit van gisteravond, zijne eenige Symphonie onder Evert Cornelis, zal wel als voortzetting bedoeld zijn daarvan. Het werk mag een gelegenheidsstuk heeten. Cherubini was in 1813 zes maanden in Engeland en schreef 't voor de Londener Philharmonie met een paar andere composities. Een trouvaille is deze muziek niet. Het lijkt op 't eerste gezicht den Haydn-geest, maar minder fijn en minder diep tevens in het lichte en lieve. Want ondanks den bloei van contrapuntiek, den canonischen dialoog o.a. tusschen violen en celli, in 't tweede thema van het eerste deel, is deze symphonie alles te zamen toch niet meer dan een aangenaam causerietje. Voor den symphonie-vorm had Cherubini den minsten aanleg, evenals Gluck (die er 9 maakte), wat Ch. zelf 't best wist. Absolute muziek kon hij zelden concipieeren in 't groot. De opzet boeit altijd, de doorvoering interesseert juist genoeg. Daarbij komt dat de vier deelen weinig afwisseling bieden, in hun stemmingen begrensd zijn, zonder de noodige veelzijdigheid en rijkdom van inspiratie in 't gegeven.
Wij juichen het toe in Evert Cornelis, dat hij naar noviteiten zoekt en voornamelijk dat hij ze allerwegen opspeurt en niet in ééne richting tracht te vinden. Een compositie moge niet altijd hooge schoonheid brengen, zij kan leerzaam werken en opbouwen. Een goede muziek-bibliotheek is er hier te lande niet en hoe gaarne wil men dikwijls kennismaken met stukken, waarvan de waarde voor een deel bestaat in historische belangrijkheid? Wij roemen hier ook de directie van Evert Cornelis, welke 't subtiele zeer juist tot zijn recht deed komen. Afgaande op zijn praestaties zou men meenen, dat Cornelis een door en door klassieke school gehad heeft. Hij beheerscht de vroegere meesters beter dan de moderne. Zeer mooi b.v. was het laatste deel der Eroïca. Beethoven's ontzaglijke Chaconne is geleid met artistiek enthousiasme en meesterschap. Het ware evenwel op vele plaatsen wenschelijk geweest, dat de orkestleden hadden willen reageeren op alle teekenen van hun aanvoerder.
Mozart's Haffner-serenade is al herhaaldelijk gespeeld door den heer J.C. Herbschleb en wij vermelden daarom alleen zijn succes, dat het succes van Cherubini's symphonie verre overtrof. Het zal gisteravond wel velen hoorders opgevallen zijn, hoe duidelijk het hoofdthema van het Menuetto herinnert aan ‘De Stoomboot van Spanje’, door Van Gilse's Sint Nicolaas-variaties in aller ooren wakker geroepen. Een curieuse reminiscentie! en voor den vorscher de moeite waard te onderzoeken wie er 't eerst was: ons Hollandsch liedje of de melodie van Mozart; men kan 't zelfs in verband brengen met Mozart's reis door Nederland: deze viel in zijn vroege kinderjaren; de serenade ontstond tusschen 1775 en 1776.