Schäfer - Hekking [Reger Variaties en Fuga op een thema van Bach op. 81 en Cellosonate in C, werken van De Fesch en Fauré]
Het is zeker, dat géén componist na Franz Liszt pianowerken schreef, welke den uitvoerende zoo zware eischen stellen, als Max Reger. Hij gaat uit van het orgel, dit is te merken op tal van plaatsen, vooral aan de vele vastgelegde basnoten, waar dan de eigenaardigste harmonieën om heen dwarrelen, wat van den speler een zeer bijzonder pedaal-gebruik vergt. Hij is zelf een even buitengewoon virtuoos aan het klavier als meester in de polyphonie en kan dus alles wagen in beide hoedanigheden. En wij hebben gisteravond waarlijk verbaasd gestaan over de Variaties en Fuga op een thema van Bach, zijn 81ste opus, dat de lengte heeft eener symphonie. Meer over de Variatie, dan over de Fuga, die wat langzaam stijgt in uitdrukking en bewegelijkheid, hoewel de climax later toch hoofd-doel blijkt; de Dux wordt wat lang in éénerlei karakter, wijze en omlijning verwerkt, voornamelijk in de middenstemmen. Die variaties echter wekken geestdrift over een zoo verreikende beheersching der geheele kunst. De koraalmelodie typeert den aard der compositie, een aard welks wijding en staatsie wisselen met elegieën, poëtische klankruischingen, met heroïeke rhythmen, gracieuse scherts of drukken humor, eindelooze verglijding van stemmingen, een voortdurend opbloeien van nieuwe gedachten, opschemeren van andere toon-beelden, een altijd opranken van onverwachte deiningen, melodie en vorm schakeerend is het oneindige. Regers inventie lijkt hier inderdaad onbegrensd; zij imponeert niet minder dan zijn kunnen.
Dirk Schäfer is opgewassen tegen de ongelooflijkste bezwaarlijkheden en wij erkennen nogmaals in hem een pianist te zien van groote beteekenis. Dat het wonderlijke in Regers opus allereerst treft, ligt aan het werk zelve, gevoelens en geest sprankelend, waarnaar 't oor en de hersens, dunkt ons, zich nog moeten leeren schikken, aleer men met volle ontvankelijkheid schepper en vertolker zal kunnen benaderen. Zulk een evolutie in het opnemingsvermogen populariseerde Bach b.v. en ook de composities van Schäfer zelf vragen erom. Want door het weifelen heen tusschen Fransche of Duitsche richting klinkt hier hoorbaar eene note personnelle, origineel genoeg om onze belangstelling te wekken. Later gaat men wellicht houden van haar coloriet.
De Sonate in C groot is hier verleden jaar al gespeeld op een der Schäfer-Hekking-avonden. Gerard Hekking scheen zich gisteren in den beginne niet heelemaal te kunnen geven. Men voelde de expressie allengs groeien van af den inzet van het zeer innige tweede thema uit 't eerste deel, klimmen tot de klare en koele lyriek van het Andante en de passie der finale. In Fauré's Elegie voor Violoncel-solo, stil-mijmerend door hem gespeeld als een improvisatie, met hartstochtelijken weerklank van een diepe emotie, toch minder fel-doordringend, minder schrijnend dan vroeger, maar ook rustiger en harmonischer, - bracht hij zijn eigen artistiek wezen als fijne weerspiegeling van de zeer sensitieve muziek. Hoe een prachtige streek, voordracht en toon een stuk kunnen redden, men ondervond het dikwijls genoeg, hier bij de sonate van De Fesch, Antwerpensch organist en componist van 't begin der achttiende eeuw. Zijn ‘Allemande, Sarabande’ en ‘Menuet’ klinken aardig maar de inhoud, vooral de harmoniek, is te weinig interessant om te boeien op zich zelf. De cello echter domineert en, kunstenaar als Hekking is, wist hij ook aan de kleinste dingen een glans te geven van schoonheid.