Caecilia [Weber Jubel-Ouverture, Beethoven Symfonie nr 7, Brahms Academische Festouverture, Liszt Les Préludes en Wagner Ouverture Tannhäuser]
Kleur en rythme gisteravond en alles romantiek van daverende stoeten en feestgejoel, stevig stappende optochten op maat van bazuin- en trompet-geluiden. Beethovens Zevende werd overschald (wat deed ze ook tusschen die schetterende fanfaronnades?) en wat niemand van te voren had kunnen denken: ‘Les Préludes’ van Liszt vormden het hoogtepunt. Grandioos! Het was bijna Liszt van de Hunnenschlacht. Nooit heeft het werk ons zoo geboeid als bij deze laatste uitvoering; 't barokke viel weg en van banaliteit nergens een spoor. Het coloriet domineerde toch waarlijk niet heelemaal, want er staat geen trekje in de partituur dat niet met een heel eigen leven en plastiek in ons oor drong. De hobo-trillers bij voorbeeld! Men genoot van elk détail zonder verbrokkeling van het ensemble, daar elk onderdeel vervloeien kon in de groote lijnen van het meesterwerk. Een machtige weergalm van een tijd, waarin men zich tegenwoordig nauwelijks meer in kan denken; de helden-eeuw van het muzikale ‘Chanson de geste’ waarin de Roelandshoorn herleefde in het koper-quartett. Op dit laatste inderdaad dragen de Préludes en gisteravond heeft men kunnen merken van hoeveel gewicht het is dat trompetten en bazuinen allen glans van klank ontwikkelen, welke in hun vermogen ligt. Nu stond het hun vrij er op los te blazen, de eerste trompetter met de krachtigste staccati, de andere met vol-orgelend geluid in het versterkte strijkerscorps.
‘Caecilia’ vierde haar zeventigjarig bestaan maar een extra-concert moest wegens onoverkomelijke hindernissen achterwege blijven volgens het programmaboekje waarin de heer Ant. Averkamp als eerste secretaris een uitvoerig overzicht gaf van de ontwikkeling der maatschappij, het reeds bereikte en haar sympathieke streven. In de pauze is voor het materieele succes van de verjaardag-herdenking op de gebruikelijke wijze gezorgd door een tirailleerende colonne van jonge dames; het programma zelf, waarvan het bezoek der Caecilia-concerten altijd afhangt, was zoo gekozen, dat 't niet anders kon of de Stadsschouwburg zou van boven tot beneden uitverkocht zijn.
Webers Jubel-Ouverture zette het feest mooi in met den ouden Wilhelmus als finale. Wanneer men nagaat dat alle gespeelde nummers voor 't meerendeel in marsch-tempo en op marsch-wijze stonden, dan begrijpt men waarom zich daar moeilijk bij aanpaste Beethovens Zevende, ‘die Apotheose des Tanzes’. Bovendien gelooven wij niet dat hier de uitgebreide groep van violisten, hoe voortreffelijke effecten men er elders ook mee bereikt, kan bijdragen om deze symphonie op te voeren tot illustratie van een geïdealiseerden nymphenrei.
Hierop volgde de ‘Academische Festouverture’ van Brahms, van welke men leeren kan hoe een geniaal componist een potpourri schrijft van studenten-liederen en er een schoonheid van maakt. De stemming van het stuk werd als 't ware voortgezet door de Préludes en allengs aangevuld, zoodat men den overgang nauwlijks merkte. Het voorspel van Tannhäuser zou de kroon spannen en wij spitsten ons al op de brillante vioolpassages van het slot. Denk u daarvan de uitwerking eens met een bijna verdubbeld getal strijkers! Maar een ongeluk schuilt in een klein hoekje. Bij den majesteitelijken inzet van het Pelgrims-thema, stralend om zoo te zeggen uit de hoog-gerichte bazuin-monden, bij de donderende e der pauke waarvan hier zooveel afhangt, gebeurde het onzen paukenist, dat hij door het vel heensloeg; een toeval dat men moet wijten aan den ouderdom van 't vel natuurlijk. Onze uitnemende virtuoos echter wist zich te redden door een kleinere pauke welke zich in zijn nabijheid bevond, weliswaar door zijn meer verbauwereerde collega van zenuwachtigheid een tikje te hoog gestemd, doch de handigheid van Pennarts maakte de wisseling ('t timbre daargelaten) zoo goed als onmerkbaar voor den hoorder.
Alles zou niet zoo voortreffelijk zijn geweest had het niet onder leiding gestaan van Willem Mengelberg, ieder heeft dit tusschen onze regels kunnen lezen. Bij de pauze gewerd den dirigent dan ook van den president R. Krüger een lauwerkrans als huldeblijk van ‘Caecilia’; behalve het enthousiasme en applaus, waarin het orkest verscheiden malen heeft moeten deelen.