Maurits Coronel
Twee debutanten gisteravond, mej. Johanna van de Linde, sopraan en de heer Maurits Coronel, pianist, musiceerend met medewerking van Bertrand Drilsma, een cellist dien we al kenden, voor een vrij talrijk gehoor en onder veel bijval, een programma ten uitvoer brengend, dat in de eerste plaats duidde op het ernstig streven der twee jonge beginnenden en beloften van artisticiteit voor de toekomst. Dit geldt vooral mej. van de Linde, die eene mooie stem bezit, een zangerig, breed geluid op donzigen achtergrond, welke aangenaam klinkt en zeer warm vooral in het medium; in de hoogte wilde de toon niet goed de keel uit; hij was, wat men noemt ‘geknepen’; en behalve dit heeft mej. van de Linde te overwinnen eene zekere lichtvaardigheid, waarmee zij haar programma voordraagt, een onschoon sans-gêne, vooral wanneer zij het kiest. Want ‘De klare Dag’, een lied van Alph. Diepenbrock, in alle opzichten groot en zwaar, moet gezongen worden met wijding en majesteit, met een vol-wellende gulheid van gevoel, van klank, van muziek, als de stralingen der zon, die het doortintelen. Hugo Wolf's ‘Verborgenheit’, en ‘Der Genesene an die Hoffnung’, ieder kent ze en ieder weet welke eischen ze stellen, voornamelijk wat de dictie betreft. En mej. van de Linde bleek de gewoonte te hebben, bijna elke der laatste lettergrepen in te slikken, iets wat nog al eens storen kan. Een lied van Richard Strauss: ‘Breit über mein Haupt dein schwarzes Haar’, vult deze categorie aan, welke wij vlug willen eindigen. Veel lieflijks gaf de jonge zangeres toch in ‘Mijn Troost’, van Willem Andriessen en het ‘Sluimerlied’ van Ant. Averkamp, melodieuse dingetjes, pure romantiek, vooral het tweede, waar de sterren met gouden voetjes stil door den nacht wandelen, zwijgend groeten en zoetjes ‘slaap zacht’ fluisteren bovendien, met fijne harmonische wendingen allebei en
stemmend. Mejuffrouw Johanna van de Linde scheen ons deze twee het ijverigst te hebben ingestudeerd.
Evenzeer als de zangeres, toonde de pianist Maurits Coronel, dat hij het einde der worsteling met de techniek pas nabij is. Het verwonderde ons zelfs, dat het spel-uit-het-hoofd zoo goed afliep, daar het den heer Coronel wel was aan te zien, dat hij sterk onder den indruk verkeerde van zijn vuurdoop. Wij schrijven ook daaraan toe, dat hij Chopin speelde als Brahms en deze beide weer als Liszt, een te kort aan muzikaliteit en temperament, welke de sterkste verbeelding nauwlijks vergoelijkt, te meer omdat het geldt contrasteerende werken als de Nocturne (opus 27 No. 1) van Chopin, diens Ballade op. 23, de martiale tweede Rhapsodie van Brahms en eene gepassionneerde étude van Franz Liszt. Wat het technische aangaat in de voordracht van den heer Coronel, dit kunnen wij van harte loven om de knappe degelijkheid; wanneer de jonge klavierspeler zijn kijk op de muziek zal hebben verpersoonlijkt, wanneer hij zijn gemoedsleven verdiept en andere details van zijn kunstenaarschap verruimt en versterkt, dan [zijn] wij er van overtuigd, dat hij nog veel voortreffelijks zal praesteeren.
In de begeleiding der zangeres hervond men den pianist, gelijk wij hem boven karakteriseerden, en idem in zijn samenspel met den heer Bertrand Drilsma. Het was niet altijd in den haak en de overgang van den Adagio sostenuto en Allegro molto uit de Sonate van Beethoven (opus 5 No. 2) mislukte bijna. Dit is jammer voor een cellist als Bertrand Drilsma. Zelden hoorden wij zulk een verschil in phraseering als gisteravond bij dit tweetal. Dat die van Drilsma de beste was behoeven wij niet te zeggen. Maar niemand kan twee heeren dienen! het kostte ons moeite Drilsma's voortreffelijkheid van spel en toon niet uit het oog te verliezen, vooral in de Sonate van Leon Boëlmann. Nogmaals, dit is jammer.