Sevcik-quartett [Beethoven, Brahms, Dvorak]
Het is uiteraard moeilijk den klank van piano en viool te doen samenvloeien tot een verglijdende eenheid, daar beide instrumenten elk een uiterste vertegenwoordigen van geluidsvoortbrenging, tokkelen en strijken. Men zou zelfs kunnen vragen of het bestaan van dat samenspel nog wel gerechtvaardigd is, sinds men het zoowel met blazers als strijkers meer analoge clavecimbaal-timbre langzamerhand heeft gereduceerd tot den tegenwoordigen vlakken piano-toon. Daarbij werden de verhoudingen hoe langer hoe onevenrediger, omdat de vleugels de laatste halve eeuw voortdurend toenamen in omvang en kracht Toch zal men ze altijd wagewijd-open bespeeld zien of Bach wordt voorgedragen, Chopin of Liszt, 't zij in een groote of kleine ruimte. Houdt de pianist daarmee geen rekening, dan moet de hoorder het wel doen. Wij beschouwen het ook als bijzaak, dat men Julius Röntgen, die met het Sevcik-ensemble medewerkte in Brahms' Piano-kwintet, bijna voortdurend hoorde als solist; ofschoon zijn onrustig, stormig temperament, naast bovengenoemde onvermijdelijkheden, ook wel zal hebben bijgedragen tot die gevoelige wijdte tusschen beider vertolkingen. Röntgen en deze Nieuwe Bohemers zijn onbeheerschte impressionisten. Maar de vier violisten hadden tijd hun aard onderling te stemmen, hun visie op de muziek te vergemeenschappelijken; voor een toevalligen vijfde zal het altijd bezwaarlijk blijven zijn gemoedsuitingen te temperen tot een ondeelbaarheid met die der anderen. En of hij er dan zijne spontaniteit niet bij zal inboeten? Die ontbrak nu ten minste in geenen deele. Het ongedwongen, vrij-uit musiceeren is trouwens iets, dat men nooit mist bij het Sevcik-quartett. De deelen worden losweg opgebouwd uit effectvolle rubati van tempo, klank, rhythmiek en wij zouden haast zeggen: phraseering. In deze eigenaardigheid, nog sterker geprononceerd door hun uitgaan van een realisme, blijkt het duidelijkst de individualiteit van dit ensemble. De cellist schroomde er b.v. niet voor het
3/4 van den Più Presto quasi prestissimo uit Beethoven's Harfenkwartet, te veranderen in een vier-kwarts, wat weliswaar lijnrecht ingaat tegen Beethoven's bedoelingen, doch de beweging een soort van onrust geeft, die hier wel van pas klonk. Zoo zouden wij ook uit Dvórak's derde kwartet (es) voorbeelden kunnen aanhalen, welke in de eerste plaats het zigeuner-karakter van dit ensemble zouden typeeren. Dit afwezig-zijn van gecultiveerde fijnheid en harmonieus klassicisme moge in de kamermuziek zeldzaam aandoen, het is te aanvaarden, waar het zóó zuiver karakteriseerend is voor de uitvoering en zelve stijl geworden is.
Het Sevcik-quartett heeft in onze stad talrijke vrienden en talrijke bewonderaars en het enthousiasme liet zich gisteravond niet onbetuigd.