Concertgebouw [Debussy La mer o.l.v. Willem Mengelberg]
Wij hebben den dageraad zien schemeren over de zee en de zonnestralen samenvloeien met het water; wij zagen 't eeuwige spel der deiningen en de golven kruiven onder den wind, die gierde. Want, hoe zonderling 't ook is een glans, een ruischen te verbeelden met muzikale klanken, deze drie symphonische schetsen van Debussy moeten een décor hebben dat de phantasie belijnt, een achtergrond, welke de onafzienbare perspectieven stuit. Omdat de componist meer geeft dan eene impressie, meer dan een gevoel; om zoo te zeggen acteerende klanknabootsing, als ware de wijde grandioosheid van 't water bewust levend. Het woord stemmingskunst kan La Mer daarom niet voldoende karakteriseeren. De architecturale vorm rijst te klaar uit den schijnbaren wirwar van miniaturen, te duidelijk, om allengs niet te groeien tot een beeld voor het oog, te meer omdat die architectuur nergens wordt de geijkte muzikale; men kan dus dit werk slechts hooren als illustratieve muziek. Draagt zij eigenlijk niet eenerlei karakter als de partituur van Pelléas et Mélisande? Dit is tegelijk het eenigste wat stoort: het procédé, de gemaniereerdheid, waartoe Debussy zijne techniek willens heeft opgevoerd, wij bedoelen niet het eigenaardig principieele der harmoniek, 't meeklinken van enkele dissoneerende boventonen (bes, fis, as van c) het lijkt ons veel bedenkelijker dat hij van die heele-tonen-reeks en exotischen klank, een genre, ja een levensstijl schiep. Het neemt echter niet weg, dat wij La Mer bewonderen als machtige kunst; alleen reeds om de instrumentatie, zoo rijk aan verscheidenheid, schoon en oorspronkelijk, dat het voor een deskundige de moeite waard moet zijn na te sporen, wie haar wel het phenomenaalst beheerscht, liever nog, wie ze beoefent met de meeste originaliteit, Claude Debussy of Richard Strauss.
Een eigenaardigheid van détail-kunst als die van Debussy, is nog, dat haar aard niet verdraagt, dat die détails worden onderstreept en naar voren gedrongen; dan hinken zij in plaats van te huppelen, zij schreeuwen waar ze moesten lispelen. Dit dunkt ons ook de oorzaak waarom wij bij de uitvoering van gisteren, onder leiding van Willem Mengelberg, meer genoten van het groote exposé. De eerste schets b.v. 't langzaam verglijden van donkerte in licht, het kleuren van den ochtend, het stijgen der glinstering, het uitbreken der volle zon over de stralende ruimte, twee glanzen die zich wielend weerkaatsten in een ontzaglijk visioen van zee en zon: thalassa, thalassa! Zulke apotheose overblonk ook de tweede helft van den Dialogue du vent et de la mer.
Men vergeve ons, dat wij hierom haast vergaten melding te maken van het door F.W. Gaillard voorgedragen cello-concert van Schumann, dat ons ook inderdaad niet zeer geboeid heeft.