Twee oude opera's [Haydn Der Apother, Schubert Die Verschworenen]
De intellectueelen uit de tweede helft der achttiende eeuw, wier grootvaders als humanisten de herleving van Plautus' en Terentius' geestige comedies hadden meegemaakt, schijnen gauw tevreden te zijn geweest met de tekst-grappen eener opera buffa. Een notaris in de kracht der jaren, een zwaar-gebaarde Turk, die beurtelings en beiden sopraan zingen, wat Sempronio de oude verliefde apotheker goedsmoeds slikt, waarmee Mengrone, de medeminnaar, zich laat bedotten, en allen, tot de schalkse Grillettie, fez en mom afrukt! - hoe is 't mogelijk? Toch gelooven wij niet dat het alleen ligt aan de alleronwaarschijnlijkste handeling, dat Der Apotheker het in zijn tijd niet verder bracht dan het marionetten-theater van Vorst Esterhazy, Haydns tweeden beschermheer; ook is het de eenige reden niet, dat de omwerking en renaissance-proeve van dr. Robert Hirschfeld (1895) zoo weinig slaagde: de oorzaak, dunkt ons, moet veeleer schuilen in het ongelukkige stem-karakter der mannelijke hoofdfiguur: den apothekersleerling, te hoog geschreven doorgaans om bariton te kunnen heeten, te laag om tenor genoemd te worden. Dit euvel verdooft van het werk, dat in muzikaal opzicht zoo buitengewoon frisch en humoristisch klinkt, den zonnigen glans en vervangt een groot deel der melodieuse bekoorlijkheid. Doch wie zal zeggen waarom ‘Die Verschworenen’ van Schubert zoo langen tijd verdonkeremaand bleven? De eerste opvoering gebeurde pas in 1861, drie en dertig jaar na zijn dood! En waarom dit onvergelijkelijk lieve zangspelletje (interessanter geïnstrumenteerd den Haydns jeugdwerk, bovendien harmonisch veel belangrijker), evenmin den tegenwoordigen hoorder bleek te kunnen boeien tot het einde? De psychologie van het theater-publiek geeft hare zeer geheime raadselen. Welk libretto eener hedendaagsche succesoperette is niet nog nietiger dan dat der Verschworenen, en is Schuberts muziek niet even populair gevonden, meest in wals- of
marsch-vorm, rhythmisch zelfs pikanter dan de huidige Weener operettenkunst? -
De twee opvoeringen, gisteravond, geschiedden door een aantal zangers en zangeressen, die allen voor eene liefhebberij-voorstelling over uitstekende kennis en bekwaamheid beschikten. Het trof ons echter, dat bij de dames de techniek veel hooger stond dan bij de heeren-medewerkers, hetgeen vooral uitkwam in de talrijke koren der Verschworenen; doch ook bij de solisten merkten wij deze eigenaardigheid.
Mevrouw S. Heymann-Engel uit Berlijn was onder hen de ster en leidster. Zij heeft een glanzend orgaan van enormen omvang, vooral in de hoogte, een duidelijke dictie en voortreffelijk geschoolde coloratuur; ook hare actie was goed. De tweede in rang is mej. Marie Jansen, die eerst den jongen rijken gek Volpino speelde, en met den zang even vlot overweg kon, als met haar degen, later de stemmige edelvrouwe Helene uitbeeldde. Voor de hand weg noemen wij dan nog den heer G. Leenderts, een mooie bas, Th. Gantsert, apothekersleerling en Ridder, A. van Berkel, tenor en mej. J. Ninko, een klankvolle mezzosopraan.
Koor en orkest fourneerde de Dilettanten Muziekvereeniging ‘Beethoven’, mevr. E. Bekkers-Lopez Cardoso begeleidde in Haydn's operette de recitatieven met smaak, het geheel stond onder leiding van den heer J.A. van den Broecke, die met muzikaliteit gedirigeerd heeft. Dit alles onder auspiciën van een eere-comité dames ten bate der Vereeniging ‘Zuigelingen-inrichting te Amsterdam’. (Wij zijn zoo vrij haar ook op rekening te geven de curieuse vermelding in het programma dat Joseph Haydn leeraar is geweest aan de Oxford-universiteit!) De Stadsschouwburg zagen wij op de beste rangen zeer dicht bezet, dus mag men spreken van een financieel succes.