Het Sevcik-quartett [Glazounoff, Beethoven, Schumann]
Glazounoff is een werker: vóór hij zijne eerste symphonie in druk gaf, heeft hij ze viermaal omgeïnstrumenteerd! En de eerste impressie, welke ons zijn voorlaatste strijkkwartet maakte (hij schreef er tot dusverre vijf) was die van door en door degelijken arbeid. Men vindt er geen noot te veel of te weinig; het lijkt geconcipieerd met groote zorg en geen maat zou men willen schrappen, een zeldzaamheid in de moderne kamermuziek. Bovendien is het een werk van fantasie en gevoel, alles leeft, bruisend en spontaan: naast het technisch afgeronde, bespeurt men altijd een sterke menschelijkheid. Werd het kwartet gisteren niet voor het eerst uitgevoerd hier ter stede? Wij bleven er even bij stilstaan om de schoonheid der klanken, en omdat de praestaties van het Sevcik-quartett hier 't meest uitblonken. Deze tonen en rhythmen pasten hun Slavisch temperament het best. Men mag hier het sentiment opdrijven, de beweging versnellen, de rhythmiek forceeren, het verhoogt slechts de werkingen van het geheel. Ons dunkt trouwens, dat de kracht van het Sevcik-ensemble, in tegenstelling met de Bohemers, hunne kunstbroeders, die vooral streven naar verfijning, ligt in de ongebonden overgave, waarmee zij voordragen. Zij zijn naturalisten en niet in de sensueele beteekenis van het geluid zoeken zij hun effect, niet in geraffineerde klankstreelingen, - zij negeeren alle romantiek van den toon, als men het zoo noemen mag - maar vedelen rondweg, met zigeunerachtige raakheid, met oer-sterken streek, scherpen klank en gehamerde rhythmiek. Hiervoor zou men Glazounoff's kwartet heelemaal kunnen aanhalen. Doch uiterst typeerend voor deze hoedanigheid lijken ons de syncopes uit het Trio van Beethoven's opus 18 No. 5. O.i. schrijnde dat te heftig den wiegenden gang van het gracieuse wijsje en Beethoven dacht in dien jongen tijd nog niet aan zoo felle uitvallen, die den hoorders telkens den adem doen stokken, doch als eigenaardigheid van deze vier kunstenaars blijft het zeer
opmerkelijk.
Mevr. Vally Fredrich-Höttges, uit Berlijn trad op deze matinee op als soliste, begeleid door den heer Johan de Veer (zeer vaardig en in nauwkeurig samengaan met de stem, doch wat droog van klank), die in het contrastenrijke pianokwintet van Schumann, dat men gaarne de beste kamermuziek heet, welke na Beethoven werd gecomponeerd, de klavierpartij vertolkte. Mevr. Vally Fredrich-Höttges bezit een mooi orgaan, fijn getimbreerd in alle liggingen, zij heeft daarbij den onmiskenbaren kunstenaarsaanleg, spreekt goed, met ferme dictie; zij zingt met uitdrukking, maar 't is de overmaat hiervan die het luisteren wel eens stoort, hare sentimentaliteit van in-Duitsch Gretchen. Intusschen, de liederen van H. van Eyken brachten dit mee. Zij zong met succes en ook voor het Sevcik-quartett was er veel enthousiasme in den Hollandschen Schouwburg.