Het Minnebrugje - Rina
De heer Arthur van Oost begreep de situatie: bij een kermis hoort kermismuziek, vroolijke wijsjes, luidruchtig van klank, met hortend rythme, waarop de boeren gaarne dansen. Wij zouden voor Het Minnebrugje onmogelijk een beteren naam kunnen uitdenken, dan dien de auteurs 't gaven: zang-sotternije. Van het schellinkje af hoorde men in de pauze het refrein al nabauwen van een tierelierend koortje (‘dat kan de liefde doen’!) en er galmden nog andere echo's, ik geloof de partituur dan ook vrij trouw te karakteriseeren, wanneer ik zeg, dat de musicus wat hij hier en daar hoorde in operettes en op zomerconcerten, zorgvuldig phonographeerde en het ons nu als een geraffineerd (in de letterlijke beteekenis) ragoûtje heeft willen voorzetten, in den voorjaarstijd, naast de oolijke bruiloft van Kloris en Roosje.
De tekst van 't Minnebrugje (door Rafael Verhulst) is gauw verteld: Twee dorpen krakeelen al eenigen tijd, Bloemendal en Zilverbeek, gescheiden door een riviertje, waarover een vlonder bij de herberg ‘In den Bonten Os’ van Schout Norks, wiens dochter verliefd geraakt is op een Zilverbeekschen knaap (Willem). Op het beschrijden van den vlonder staat een boete. De minnenden echter, ongeacht de vijandschap der beide dorpen, stelen zich een herdersuurtje, en midden op het bruggetje valt hun eerste baiser d'amour, betrapt door Hans den liedjeszanger, die de kermisgasten dan fluks bij elkaar vedelt; Bloemendal's schout moet zijn eigen Roosje beboeten, doch de veete wordt bijgelegd. Toen kwam de Olifant met den langen snuit.
De hoogtepunten zijn: de scène waar Paul Pul (Norks) in woede zijn lange Goudsche te gruizelen smijt; waar de heer van Vliet (Hans) op de hooge, smalle bierton geheven (hij is wéér kreupel, evenals in Quo Vadis!) zijn Hoogelied zingt (‘dat kan de liefde doen’); waar Willem van den Molenaar (Jules Moes) ‘in 's harten diepst verteed'ren’ zijn rooden zakdoek voor den dag haalt en eindelijk het slot: de rondedans. Er is jolig gezongen en jolig gemusiceerd.
‘Rina’, van Isr. J. Olman en Jozef Cohen, moet men serieuzer beschouwen. De handeling gebeurt in Bretagne, ten huize van den landedelman Guernac. Diens eenige dochter genoot een kostschoolopvoeding en kan niet meer aarden op het boerendorp. Zij versmaadt de liefde van Peer Strie en mint baron de Montclair. Maar een oude legende voorspelt, dat het baronne-kasteel in vlammen zal opgaan en Guernac zijn laatste afstammeling zal verliezen, wanneer beide families zich ooit vereenigen in liefde. Wat niet gebeuren moest, gebeurt natuurlijk: Rina bedriegt Strie, die uit wanhoop 't kasteel in brand zet en het meisje zelve een mes in de borst steekt.
Op dit melodramatisch gegeven, met proza-tekst, wat meer en meer gebruikelijk wordt en welk gegeven verschillende gebreken telt van psychologie en opzet, welke wij niet nader willen ontleden, noch afkeuren, omdat deze onvolkomenheden van oudsher in alle opera's getolereerd werden, bouwde Isr. J. Olman zijn veristisch muziekdrama en toonde zich daarmee een man van talent. Alles is geconstrueerd op een hoofdmotief, dat hij onophoudelijk doorvoert, door alle instrumenten, in allerlei combinaties. Het heerscht overal, in elke maat, zou ik haast zeggen, en wanneer de actie de aandacht niet dermate tot zich trok en afleidde van dit ongeveer lapidaire klankenweefsel, zou ik vreezen, dat een dergelijke uiterst-consequente leidmotief-behandeling verliep in eentonigheid. Het geheel - herhaal ik - getuigt evenwel van een degelijke dramatische begaafdheid. Pas werd in dit blad, bij gelegenheid der eerste uitvoering van Olman's symphonie te Utrecht, gewezen op diens duidelijken aanleg voor de opera-kunst, een vermoeden, dat we hier overtuigend bewaarheid vonden.
‘Rina’ is uitbundig toegejuicht, met handgeklap, voetgetrappel en hoera's, niet het minst wel om de talrijke (en immer effectvolle) hooge b's en c's van den heldentenor, Peer Strie; de componist herhaaldelijk op de planken, het doek vele malen gehaald. Olman dirigeerde zelf. De oude Guernac werd gespeeld door Kubbinga, Rina daar mej. Faniella, Peer Strie door den heer Morrison, evenals Jules Moes een prachttenor, de lievelingen van het Rembrandttheater-publiek en de steunpilaren der Nederlandsche operette, - naast succes-stukken, als deze beide werken.