Het Gürzenich-kwartet
Het Gürzenich-kwartet bezit vele eigenaardigheden, waaraan men wennen moet, vóór men tot volle bewondering kan komen van de muziek, welke wordt uitgevoerd. Zoo overheerschen de eerste viool en violoncel op een wijze, die men bij andere ensembles, niet aantreft. Ligt dit aan de 2de viool of viola, wier toon noch spel ons ergens bijzonder troffen, of aan de ongewone plaatsing van den cello naast den primarius? Ook heeft de bas een ietwat harden spitsen toon. Deze hoekigheid van aanzet en streek, overslaand van den klank op het rhythme, gaf Haydn (C groot op. 33 No. 8) en Beethoven (het eerste der Russische) trekken, welke bij Dvorak gemakkelijker en beter tot haar recht kwamen. Doch bedenkingen als deze zet men op zij, zoodra men kennis maakt met de stijlvolle opvattingen van dit viertal. Hier concentreert zich alles op de door en door gezonde artisticiteit van Bram Eldering, den leider, en deze, van oudsher een beproefd aanvoerder, weet met gemak de drie anderen te scharen onder de vaan zijner eerbied-waardige kunstprincipes. En met talent gaven zij elken componist het zijne; iets wat men vóór alles zal waardeeren.
Percey Grainger, die medewerkte in Dvorak's klavierkwintet, bleek wel de sterke in individualiteit, doch wist zich aan te passen bij het geheel, door zijn levenswarm temperament en zijn persoonlijk spel te toomen en te matigen. Toch merkte men aan de inzetten, na een orgelpunt of grande pause, dat zijn aard anders is dan die der strijkers en dat het bloed hem sneller jaagt. En dat in dit werk willens de pianist de leiding kreeg en Dvorak's Magyaarsche rhythmen dreef tot de onstuimigheid die hem toekomt, diens hartstochtelijkheid in de eerste plaats op den voorgrond drong, klank en sentiment een ziel gaf, dat hoorden wij met voldoening. Het kwintet vormde inderdaad het hoogtepunt en had zeer veel succes.