Quo Vadis? [Jean Nouguès]
Ziehier een Giacomo Meyerbeer redivivus in den jongen componist Jean Nouguès: dezelfde voorliefde voor zinnelijke melodieusheid, ongeveer dezelfde primadonna- en helden-tenor-kunst naast machtige massale ensembles, dezelfde orchestrale fijnheid naast theatrale kracht-effecten, dezelfde smaak in uiterlijke bekoring, hetzelfde onloochenbaar dramatisch instinct. Verder is er nog overeenkomst in hun speciale voorkeur voor kostelijke overdadigheid van mise-en-scène, zwierige elegantie en hoofsch pathos. Maar... Wagner bazuinde zijn heilbrengende ‘Gralsbotschaft’ niet vergeefs de wereld in, zooals blijkt, en diens geniale renaissance van waarlijk leven groeit hoe langer hoe meer van waan tot werkelijkheid. Ziehier een opera, waarin het oude en nieuwe princiep gecombineerd werd op een zonderlinge wijze, maar tot een prettig, gracieus geheel. De talrijke koren e.a. hebben in den gang der handeling over 't algemeen slechts een decoratieve rol te vervullen, doch stremmen ze nooit; de coloratuur-aria verdween, maar de musicus kon nog niet afstand doen van zijn traditioneel recht, ieder der hoofdpersonen een of meer pronkvolle soli te laten zingen; er zijn balletten, maar nu onder invloed van Jacques Dalcroze en Isadora Duncan, en goed uitgevoerd zouden ze rijken zin hebben. Nog éen onartistieke herinnering aan de oude, doode toonkunst, laat den modernen toeschouwer niet los: den tekst. Het libretto (vertaald door Johann Schmier) is zonder twijfel ontnomen aan Sienkiewicz' roman, maar wat heeft ‘Quo Vadis’, als titel, uit te staan met dit muziek-drama?
Hij schijnt ons gekozen om het publiek bij voorbaat de reeks pakkende tafereelen voor den geest te roepen, die het boek populair maakten. De rol der Christenen toch werd hier bijzaak. En zelfs tamelijk onbeduidend, en logischer zou 't zijn de opera ‘Petronius’ of ‘Lygia’ te heeten. Het hoogtepunt vormt het vijfde tafereel (er zijn er zes): De arena van Rome. Ursus vecht onzichtbaar tegen den stier, redt Lygia en draagt ze voor Nero's loge, waar haar Vinicius tot vrouw neemt; Chilon Chilonides, de verrader, die tal van Christenen in 't ongeluk stortte, komt op 't gezicht van al de veroordeelden tot inkeer, vloekt den keizer als moedermoordenaar, brandstichter enz., wat hij boet met het leven, na zijn tong verloren te hebben; bij dit alles de infernale volkswoede tegen Nero! Dit spannend tooneel had terecht een groot succes, het doek is ontelbare malen gehaald, de componist op de planken geroepen, Chilon Chilonides moest uit den doode verrijzen, want, gelijk het een recht opera-publiek betaamt, concentreert ook in het Rembrandt-Theater het applaus zich in de eerste plaats op de spelers. Die Chilon, de heer van Vliet, verdiende het enthousiasme. Als half-clown, half-philosooph, in de eerste drie tafereelen, was hij reeds voortreffelijk. Maar in bovenbeschreven scène gaf hij tragiek en levenswaarheid, die wij van betere zangers niet gewend zijn. Uit aesthetisch oogpunt is het laatste tafereel (het bekende sterven-in-schoonheid van Petronius) te verkiezen boven 't vorige. Deze scène verzoent den kunstenaar-hoorder (al merkt men menige harmonische wending uit Isoldes Liebestod) met de rest van het werk, dat meer dan eens banaal-luidruchtig wordt, soms precieus, in den trant van Debussy, soms barok, als Meyerbeer.
De jonge componist van ‘Quo Vadis’, is een man, die ontzaglijk veel kent. 't Is inderdaad een muziek-cosmopoliet, maar tegelijk geeft hij blijk van eclecticisme van fijnen smaak. Zal Jean Nouguès in dit cosmopolitisme echter niet ten gronde gaan als artist? Wie kan 't zeggen? Naast allerlei epigonen-werk, hoort men zooveel individueels, dat het verstandig is niet op de toekomst vooruit te loopen.
Een werk als dit, biedt régisseur en décorateur natuurlijk zware moeilijkheden, maar 't moet erkend worden, dat de aankleeding, rekening gehouden met het kleine tooneel, te loven was.
Evenveel, met betrekkelijk even weinig middelen bereikte de kapelmeester, de heer J.A. Kwast met zijn orkest, dat ter gelegenheid van deze voorstelling versterkt was. De koren klonken ook goed (de vrouwenstemmen evenwel beter dan de mannenstemmen). Van de zeer talrijke groep solisten, die onmogelijk allen te noemen zijn, vermelden wij nog den heer Butter als Petronius, Paul Pul als Demna, Vigeveno als Nero, Mevr. Giesen-Hoos als Eunice, Kubbinga als Petrus, Alexanders als Sporus. De Ned. Opera en Operette telt zangers onder haar personeel, die men niet uit het oog mag verliezen; de heer Moes b.v. heeft een pracht van stem, waarmee hij nog wel eens verhuist naar 't buitenland; eveneens de jonge Morrison.