Weihnachts-Oratorium van Bach door Toonkunst
Bij oude oratoria zal men meestal een zeer uitgebreiden staf van solisten vinden; nu eens concentreert de componist de muzikale uitdrukking op dit instrument, dan op een ander, nu op deze stem, dan op gene; schijnbaar breekt hij het geheel in op zich zelf staande stukjes en alles lijkt op 't eerste gezicht zoo individueel mogelijk behandeld. En toch: zal iemand de voorkeur geven aan het moderne leidmotief of een vooropgezette tendentieuse structuur, gelijk men ze tegenwoordig zoo vaak aantreft? Bachs Weihnachts-Oratorium is, als conceptie, geenszins zijn hoogste werk. Voor 't grootste deel wordt het samengesteld uit muziek van vroegere feest-composities, waarvan hij enkel den tekst veranderde. Maar hoe vloeien de koren, aria's recitatieven en komen tot een geheel, hoe versmelt alles, tot een ondeelbaar kunstwerk! Het werd een grootsche horizontale opzet, zonder perspectief en alles op een ononderbroken lijn, maar de muziek openbaart haar hoorder van den beginne af als een bovenzinnelijke wereld van schoonheid. Zóó beeldhouwde Bach, als de geniaalste aller meesters, zijn eigen heelal. Wij juichen daarom in de eerste plaats toe, dat er niet gecoupeerd werd, gelijk men bij Bach gewoon is. Mengelberg scheidde het oratorium in twee deelen en beperkte de uitvoering tot de eerste helft. Doch is helft eigenlijk het woord wel? Wij hebben ons afgevraagd, of de verdeeling logisch genoeg was. De tekst splitst het oratorium in twee scherp gemarkeerde triptieken, zou men kunnen zeggen, waarvan het eerste behandelt de drie Kerstdagen, het andere de drie kerkelijke feesten, welke daarop volgen. Doch in den tekst is dit geprononceerde tweevoud niet alleen voelbaar, ook in de muziek, die een zachter, kalmer karakter krijgt in de laatste helft; om een detail te noemen: de trompetten verdwijnen geruimen tijd en worden vervangen door hoorns. Intusschen, wie zou gisteravond de sopraan-aria ‘Flösst mein Heiland’, hebben willen
missen? Schreef Bach wel ooit iets zoo bekoorlijks als dit naieve wisselspel? Ziehier iets primitiefs; maar hoe ontzaglijk klinkt daarna het koor ‘Ehre sei Gott’, bijgevoegd uit het 5de deel, titanisch van rhythme en beweging in de strak-gesyncopeerde fuga. Dit was voor het koor van Toonkunst 't hoogtepunt van den avond (naast de zware inleiding van het derde deel) en wij hadden het niet gaarne zien ontbreken, enkel om den bewonderenswaardigen klank en zangtechniek.
Wat wij, in het nummer van Vrijdagavond, als onzen wensch uitspraken, vonden wij op dit concert al verwezenlijkt: de moderne vleugel is in dit oude oratorium vervangen door Mengelbergs imitatie-clavicimbaal en ons inziens met voortreffelijken uitslag. De klank sluit zich niet alleen inniger aan bij den aard dezer muziek, maar kleurt ook beter bij de voor Bach karakteristieke orchestratie, de oboi d'amore b.v. En in de tutti vervangt hij beurtelings het tegenwoordig pizzicato, harp en triangel. Het eigenaardige van dit klavier is, dat het een specifiek feestelijk en melancholisch timbre tegelijk heeft, al naar gelang men 't bespeelt. De heer Evert Cornelis, die wederom cembalist was, wist hiervan op artistieke wijze partij te trekken. Hij registreerde als het ware.
Wij zijn hiermee gekomen op 't terrein der solisten, waar wij mevrouw Noordewier-Reddingius, onze eerste hulde brengen. Wij hadden deze heerlijk stralende stem liever gehoord met een begeleiding van tromba's (denk u het effect eens!) dan het minder glansrijke orgaan van den heer H.C. van Oort (in No. 8 ‘Grosser Herr’). Waar zij echter samenzongen vormden zij immer een meesleepend duo; het was als de weerkaatsing van twee nobele geluiden, een samengaan van dubbele sonoriteit, een tweevoudige expressie, waardoor de bas wel moest groeien in plastiek van voordragen. De zangen van mevrouw Reddingius [onvolledige zin], den heer Van Oort heeft voor 't overige ongetwijfeld aan diepte gewonnen, gelijke in de kunst der coloratuur, is de heer Georg Walther, tenor uit Berlijn, die het in virtuositeit zoo ver bracht, dat zijn zingen spreken schijnt, hetgeen vrij wat moeilijker te bereiken is, dan 't omgekeerde. En ook als Evangelist, als verteller, is hij buitengewoon. Toch overtreft hem mevr. de Haan-Manifarges in voornaamheid van opvatting; bij haar ontbreekt alle sentimentaliteit, zij wringt sommige woorden niet zoo gewild op den voorgrond, hier is alles eenvoudig en beheerscht. Misschien kon men soms een sterker dictie mogen verlangen. Naar rang hebben thans te volgen de organist, Simon Kroon, een zeer geroutineerd en smaakvol speler, de heeren R. Krüger en Blanchard, die weer de oboe d'amore partijen vertolkten, K. Willeke de fluit en Chr. Timmner de viool-soli, alle vier uitnemend in Bach's stijl. De koren roemen wij gaarne opnieuw, zij hebben schitterend gezongen! Het Concertgebouw-orkest gaf een prachtige begeleiding en al zijn uitnemende hoedanigheden bewonderden we vereenigd, in het solistisch intermezzo: de beroemde sinfonia pastorale. Wat ten slotte Mengelbergs directie betreft: hier en daar heeft hij zijne opvattingen gewijzigd, en, meenen wij, te recht. Zoo in de voordracht der koralen; de gerekte orgelpunten (welke de aandacht trokken bij
uitvoeringen der Matthaeus-Passion) zijn of geheel weggelaten of beperkt, in ieder geval metrisch altijd zoo aangepast, dat zij de rhythmische beweging nooit hinderen. Wij memoreeren dit, omdat niet minder dan een vierde der nummers bestond uit koralen. Zijn leiding kenmerkte stijl; stijl en distinctie kenmerkten dit heele concert. Zou men deze hoffelijke artisticiteit ook niet kunnen uitstrekken tot den programma-omslag? Mej. Annie Tollenaar teekende een heel aardig borduur-patroontje, maar hoe weinig past dit bij Bach!
Volgens een mededeeling in het programma stelt het bestuur zich voor in een volgend seizoen het geheele werk en dan op twee opeenvolgende avonden ten gehoore te brengen.
Een gelukkig denkbeeld.