Caecilia-concert - Stadsschouwburg
De indruk, dien de absolute muziek maakt, heeft altijd iets vreugdigs; de ontroering is onafhankelijk van de stemming der klanken, zij mogen droef zijn of blijde, omdat deze kunst maar één effect wil: de enkele werking der muziek, en deze bestaat in het oproepen van een soort ziels-extase, waarbij vreugde en smart worden tot één geluk. Zóó was het op dit Caecilia-concert. Elk stuk overgolfde ons als met een licht, door voortdurend feller glansen verdrongen en overschitterd, tot aan het hoogtepunt: de luisterrijke finale van Brahms tweede symphonie!
Van Händels Concerto Grosso (No. 11) een serie fijne dialogen tusschen orkest en viool- met violoncello-solo, (door de heeren Chr. Timmner en L.H. Meerloo) zou ik gaarne veel schrijven. Over het stabiele rhythme, in toch eeuwige afwisseling; de prachtige accoord-opvolgingen in het recitatievisch 2de, de grootste onstuimige beweging in het derde.
Maar vooral over de twee cembali! Het waren wel geen antieke instrumenten uit Händel's tijd, maar het mechaniek van den Pleyel- en den Blüthner-vleugel was, naar aanwijzing van Mengelberg, zóó ingericht, dat het tingelend guitaar- of mandoline-geluid van den ouden vleugel benaderd werd. Wel klonk het in den aanvang iet of wat curieus, maar het oor gewent dra aan het ‘näselnde’ timbre, dat zoo lieflijk en intiem aandoet. Het was jammer, dat het niet beide Pleyels waren, die men voor de gelegenheid had ingericht - maar voor 't overige duchten wij het juist, dat men geen waarlijk oude instrumenten heeft gebruikt, die in klank immers te zwak en ook van aard zich aan de moderne orkestbezetting slecht zouden aanpassen.
Wij hopen, dat men deze gewijzigde vleugels, voortaan ook in onze oude oratoria zal gebruiken. Mahler moet voor het 4de deel zijner 7de sommige instrumentale effecten van het cembalo hebben afgeluisterd.
De heele kunstbewerking moet - naar wij vernemen - hierop neerkomen, dat men de met vilt omwonden hamertjes, in 't midden voorzien heeft van een ijzeren pennetje, dat alleen de middensnaar raakt, terwijl de twee uiterste snaren als gewoonlijk blijven aangeraakt. Hiermee verkrijgt men het oude cembali-effect, maar vereenigd met het moderne en daardoor in klank versterkt.
De cembali werden uitnemend bespeeld door Evert Cornelis en Mej. Lokhorst.
Even zeer onvergankelijke muziek bleek weer het cello-concert van Joseph Haydn. Dit is een zijner geniaalste werken, want bij niemand der klassieken vindt men zoo duidelijke voorspellingen der veel latere romantiek en hoe dicht staat de componist hier bij Beethoven en zelfs bij Schubert. Gerard Hekking speelde nog gisteren te Rotterdam en werd daar geroemd met groote bewondering. Men weet hoe deze kunstenaar zich immer gelijk blijft en wij kunnen er bezwaarlijk méér van zeggen. Doch om op de uitvoering door te gaan, bij al deze mooie dingen, kan men voegen de bijzonderheid, die elk Caecilia-concert zijn merkwaardigheid geeft: het versterkte strijkerscorps. Dit brengt niet enkel den violenklank tot meer intensiteit, ook het geheel krijgt een evenwichtiger relief, koperblazers worden teruggedrongen in het ensemble, wat niet enkel hun klank, maar ook het orkestgeluid voller maakt en compacter. Een nadeel van zulke bezetting is, dat het hout in Händels Concerto wat zwak bleek en te onevenredig in sterkte met de violen. Haydn daarentegen werd door de vele violen wat log en zwaarwichtig. En het samenspel in den Stadsschouwburg mag men eigenlijk niet critiseeren, omdat een tooneelruimte geen orkestpodium is. Dit had zooals altijd het nadeel dat de klank der achteraan zittenden gedurig iets te laat kwam, wel is waar een nietig oogenblik, doch hoorbaar, vooral bij inzetten.