Flesch - Röntgen
Met de suite in oud-Hollandschen stijl (manuscript), die gisteravond door den componist en Carl Flesch voor het eerst werd uitgevoerd, hoorden wij Röntgen in een genre, dat hij boven alle goed beheerscht -, men denke van de voortreffelijke bewerkingen van oud-vaderlandsche dansen en zijne vier bundels ‘Liederen uit onzen gouden eeuw’ -, het muziek-historische. Zulke oer-krachtige, stoere rhythmen als van het eerste Allegro, waarbij de laatste satz (variaties over de melodie van Maurits Langbeen) prachtig aansluit, ontmoet men alleen in Valerius' Gedenckclanck.
Vinding en bewerking der twee langzame deelen, het laatste een Menuetto Pastorale, kon men van Händel of Corelli wanen.
Maar het spreekt vanzelf dat zijne persoonlijkheid den auteur behoedde voor te natuurgetrouwe copie. Wij vroegen ons zelfs af, of sonate van lateren datum dit nieuwe werk niet beter zou betitelen dan suite, en melodisch moge Röntgen zeer precies weergeven den geest van dien tijd, als hedendaagsch musicus kent men hem onmiddellijk terug in zwaardere harmonische complicaties dan de ouden kennen. In de moderne behandeling der vioolpartij en waar de eigenlijke inspiratie mag wakker worden als in de vrije Maurits Langbeen-variaties, daar talmt Röntgen's individualiteit niet lang om stijl en stereotiepe manieren aan den dijk te zetten. Als leid-motief klinkt echter door de heele suite rhythme, melodie en tonaliteit der 17de en 18de eeuw.
Het is een mooi werk; tegelijk met zijn geduchte technische kracht bewondert men Röntgen's acclimat[is]eeringsvermogen.
Op een vioolsonate na van Beethoven (opus 30 no. 2), traden de kunstenaars verder solistisch op, Flesch met de veelgespeelde Ciacona van Bach, Röntgen met een sonate van Mozart.
Even traditioneel als hunne concertavonden langzamerhand worden, is de kunstvaardigheid van beiden, het beheerschen van hun instrument, hun artistieke bedoelingen, hun zeldzaam samenspel. Dat is hun groote roem, waaraan niets valt af te brokkelen en even weinig op te bouwen.