Concertgebouw [Jules de Swert Celloconcert (solist Fritz Gaillard) o.l.v. Evert Cornelis]
Wanneer virtuozen sterven moest men hunne composities maar begraven met hen. Hun werken hebben een eigen psyche, niet een muzikale, maar gegroeid uit het goochelaarzijn van den maker. En wie zal ze beter begrijpen dan de auteur zelf? Hij schreef zijn muziek voor zich, voor zijn eigen gevoelswezen, voor zijn eigen kunnen, voor zijn eigen succes. Het solo-instrument heeft hier een rol als de primadonna in een coloratuur-opera. Het leidt niet, heerscht niet beïnvloedt nergens gedachtengang of bouw, toch staat het immer vooraan, dringt zich gedurig op met klanken en frazen, zonder den minsten zin, leege tierelantijntjes, muzikale anecdoten, welke men vergeet zoo gauw men ze gehoord heeft. Dat de concerteerende componisten er bewondering mee verwierven, ligt toch in deze onevenredigheid. De belangstelling voor hun technisch kunnen moet hier de muzikale waarde vervangen. Een man met passie voor den eleganten streek, voor volle pittige toonvorming, schitterend passagewerk, vibreerenden klank spele zulke werken. Zijn instrument, zijn virtuozen-pracht, domineere het geheele orkest, den dirigent en elke beweging zij een verrassing.
Dit naar aanleiding van het eerste Cello-concert van Jules de Swert, gisteravond in het Concertgebouw ter uitvoering gebracht door Fritz Gaillard, onder leiding van Evert Cornelis. Deze drievoudige combinatie lijkt ons niet gelukkig, omdat geen van drieën imponeert. Noch de matte muziek, uit de Mendelssohn-Schumann periode, noch het knappe maar geenszins buitengewone spel van den solist, noch de dirigent, die zich weinig moeite gaf dit beetje leven te dwingen tot werkelijkheid, Het is nu eenmaal marionettenkunst, maar er moet toch iemand zijn, die het touwtje trekt. Fritz Gaillard is zonder twijfel een bekwaam cellist, doch niet berekend voor de zware taak, die dit concert hem stelt. Zijn individualiteit is te klein, te gemoedelijk, zijn artisticiteit te bedeesd, te tam en enkel deze, maar dan in geniale verhoudingen, kan den hoorder van dit leege werk roepen tot enthousiasme. Het was trouwens geen avond van groote indrukken. Evert Cornelis bevindt zich in een moeilijke ontwikkelingsperiode.
Hij weet wat hij wil, maar achter het willen zit nog niet de uit de diepte rijzende stuwkracht van het kunnen - zoodat het reeds opmerkelijk uiterlijk doen, niet zuivere reflexbeweging is van innerlijke, tot bezonkenheid gekomen emotioneele beweging. Maar het groeit in dezen jongen dirigent en dat schept goede verwachting. Want het talent van dirigeeren is aanwezig!