Brandts Buys' Serenade
De Romantische Serenade voor strijkkwartet van Jan Brandts Buys is gisteravond hier door het Fitzner-kwartet ten gehoore gebracht. Wat zou de grootvader, Cornelis Alexander, vreemd opkijken indien hij de muziek hoorde van dit kleinkind. Want in deze compositie moge de overlevering luid genoeg spreken om een aanknoopingspunt te geven voor klassieken en romantici, vooral voor deze laatsten, een grooter evolutie in twee geslachten beloofde men zelden en ziehier inderdaad een interessant stukje muziekgeschiedenis.
Dit nieuwe werk bestaat uit vijf deelen. Het begint en eindigt met een Nocturno; de overige deelen heeten Alla Marcia (langzaam), Serenade en Schemen, beide laatste snel. De stemming is van groote eenheid, een vervolg op de romantiek van Chopin, teer maar krachtig gepassionneerd, zwoel en smachtend. De eenheid van sentiment klinkt door in de muziek welke thematisch zeer hecht gebouwd is. Het tusschendeel van den eersten Nocturno b.v. huiverig-zacht met dempers geëxposeerd, wordt voortgezet in den marsch, straf van rhythmus en vol van klank. Klaarheid is verder de hoofdverdienste der serenade. De zetting is nergens gecompliceerd, veelal homophoon met fijn bijwerk, maar nooit ingewikkeld en doordacht als bij Reger. Aan dezen zou Jan Brandts Buys doen denken wat vrije opvatting der tonaliteit betreft, ware zijne muziek niet helderder en warmer tegelijk.
Ook zijne harmoniek, ofschoon zonder eenige conventie, klinkt nooit duister; het is een en al logica. Wat de melodische lijn betreft, hier komt zijn verwantschap met de Franschen nog sterker uit. Evenals bij Chopin, Vincent d'Indy, Lekeu, Debussy, kan men haar beïnvloed noemen door de oude toonsoorten, onverschillig welke, 't zij Gregoriaansch of het heele-tonen-systeem dat men af en toe ook bij hem aantreft. Zijne melodiek is in hooge mate expressief en zeer persoonlijk. Wat de architectuur aangaat, hier vindt men terug de familie-traditie: een eerste deel, tusschen satz en herhaling, zonder doorvoering. Men zou zweren dat hij dit nog van Verhulst geleerd heeft. Daartegenover staat het exclusief moderne: Zijn vereering van den klank, men zou 't haast instrumentatie willen noemen, zoo vindingrijk blijkt hij met zijn vier strijkinstrumenten in allerlei geraffineerde klankeffecten. Wij citeeren hiervan uit het eerste deel de combinatie van eerste, tweede viool en cello con sordini (arpeggiën) en ongedempte viola, die met zwaren rijken toon de melodie voert. Uit het hartstochtelijke vierde: de lichte flageolet-passage der eerste viool, waartegen een vlug-rhythmische figuur voor de cello op de brug, zeer verrassend van werking; etc. Alles te zamen genomen is dit het mooie werk van een jong componist met zeer vruchtbaren aanleg. Wij zijn het Fitzner-kwartet dankbaar voor deze kleine propaganda van een Hollandsche kamermuziek, welke uit de aard der zaak hare reproduceerders zoo moeilijk vindt.