Siegfried
De gisteravond door de Duitsche Opernonderneming - directie Henri Maal - in den Paleis-schouwburg gegeven opvoering van Wagner's Siegfried mag, stelt men billijke eischen, als vrij goed geslaagd aangeteekend worden.
Beginnen wij met het beste: Urlus een kernachtige, zonnige Jong-Siegfried, die met glanzende stem de smede-liederen deed weerklinken en vooral in de tweede acte zijn hoogtepunt bereikte; Waldemar Henke (Wiesbaden) een buitengewoon goede, typische Mime met den juisten Wagner-stijl in zijn voordracht en de steeds duidelijk hoorbare uitspraak van den tekst, daarbij voor het tooneel als geknipt. Voortreffelijk! Ook Hertha Dehmlow (Bayreuth) voldeed als Erda zeer goed, hoewel zij wat ver op het tooneel geplaatst was, dat aan den klank der stem schaadde.
Minder voldeed Kriener uit Weenen als der Wanderer. Wel beschikte deze zanger over een schoone stem, maar hij weet die niet voldoende te beheerschen, waardoor hij soms te veel de stem uitzet en dan licht detoneert. Ook zijn spel eischt nog verbetering. Gura (Berlijn) als Alberich heeft blijkbaar zijn beste dagen gehad; toch verraadde zijn voordracht nog een goede school. Het Woudvogeltje van Annie Gura (Berlijn) was zuiver, waarmede alles gezegd is. Brünnhilde kon ik niet meer hooren. Het werd te laat. Om ongeveer 12 uur werd zij uit den slaap gewekt.
Nu kom ik aan de zwakke zijde: het orkest. Het was een stout waagstuk om met een nog niet ingespeeld, uit heterogene deelen samengesteld orkest een zoo moeilijke opgave als de Siegfried biedt te volbrengen. Dank zij de groote slagvaardigheid, routine en techniek van den kapelmeester Joseph Stransky (Berlijn) liep alles zonder groote stoornissen van stapel. Maar de poëzie, het klankschoone, het doorzichtige ontbrak. Enkele gewichtige instrumenten misten wij.
De regie van Gura kon ook beter, vooral werd er vreemd met de licht-effekten gespeeld.