Het eerste lustrum der Christelijke Oratoriumvereeniging
Daar was reden het vijfjarig bestaan der Christelijke Oratoriumvereeniging hedenavond met een feestuitvoering in het Concertgebouw te herdenken en wij hebben ons de vreugdevolle stemming van directeur, bestuur en leden levendig kunnen voorstellen.
Op het podium was een plantversiering aangebracht en de meeste koorzangeressen droegen een bloemtuiltje op den boezem.
Zeker, men kan twisten over de vraag: of een speciaal Christelijke Oratoriumvereeniging wel noodig was en of het feit van de oprichting eener dergelijke vereeniging niet een blaam te meer werpt op den geest des tijds, die ook in de kunstbeoefening het ontbindend element brengt van het sectarisme. Want tot heden heeft de Christelijke Oratoriumvereeniging alleen hierin een van andere oratoriumvereenigingen onderscheidend kenmerk getoond, dat hare uitvoeringen worden geopend met gebed. Maar misschien is de oprichting der vereeniging te motiveeren door het feit, dat zij zich bepaalt tot de uitvoering van kunst van ernstigen stijl. Wel niet alleen van gewijde muziek, maar toch kunst, waarvan het desnoods profaan karakter nooit tot het frivole overhelt. Vermoedelijk zou het bestuur niet te vinden zijn voor een uitvoering van bijv. Wagner's Parcival, gelijk wij dit drama in concertvorm bij Toonkunst hebben genoten, niet omdat Wagner daarin - volgens ons gevoel - het gewijde zou zijn te na gekomen, maar omdat de symbolische voorstelling daarvan met calvinistische opvattingen in botsing komt.
Uitsluitend dus in de samenstelling van het programma, schijnt de reden van bestaan te zoeken dezer Oratoriumvereeniging, die zich tooit met het praedicaat: Christelijk. Niet in de wijze van kunstbeoefening. De waarde daarvan staat trouwens boven de splitsing Christelijk en niet-Christelijk. Onzuiver zingen in Christelijken trant, is niet minder te veroordeelen, dan wanneer paganisten zich daaraan schuldig maken.
Wij staan bij een en ander stil, omdat - waar wij verlegen zouden zijn, de noodzakelijkheid van het bestaan eener speciaal Christelijke oratoriumvereeniging uit een kunsthistorisch standpunt te motiveeren - de stichting van bijv. roomsch-katholieken zangvereeniging ons voorkomt wèl zin te hebben, omdat er inderdaad een speciaal katholieke kunst is aan te wijzen, in wier stijl en stemming zich alleen vermogen in te leven uitvoerders, die doordrongen zijn van een katholieken geest en voor wie van de openbaringsvormen van den katholieken eeredienst iets uitgaat, wat niet-roomschen bezwaarlijk in gelijke male kunnen voelen.
Intusschen, de Christelijke Oratoriumvereeniging bestaat en heeft van stonde af bewezen recht van bestaan te hebben: bewezen door den aandrang van zangers en zangeressen, ter vorming van het koor en van contribuanten, zoogen. kunstminnende leden. Erkend moet worden, dat het bestuur een gelukkige keus deed, door de artistieke leiding der vereeniging toe te vertrouwen aan den heer Johan Schoonderbeek, die als opwekker van den muzikalen zin in een gansch district - het Gooi - op zoo merkwaardige wijze bewezen heeft groote wilsklacht te paren aan overtuigde kunstliefde en kunsttalent.
Dat de vereeniging met een directeur als Schoonderbeek gewaarborgd is tegen een kortzichtig exclusivisme, heeft de samenstelling der programma's herhaaldelijk doen blijken. Ook voor de uitvoering van dezen avond is er ten dezen opzichte geen sprake van eenzijdigheid. Het concert werd ingeleid met de cantate Wachet auf voor koor, soli, orkest, orgel en cembalo, van Joh. Seb. Bach. Daarop volgde Beethoven's Koorphantasie en de avond werd besloten met Anton Bruckners Te Deum.
Als solisten traden op de dames Stronck-Kappel, de Haan-Manifarges, de h.h. Jac. v. Kempen, Thom. Denijs, Julius Röntgen en Louis Robert, terwijl in het solo-ensemble der Koorphantasie nog medewerkten: mej. H. Schlüter en de heer A. Sluis, beiden uit Amsterdam. Het orkest was dat van het Concertgebouw.
De praestaties van het koor - de solisten en het orkest hebben een te goede faam, dan dat daar nog iets aan zou zijn toe te voegen - waren te prijzen, wat een te meer ingespannen arbeid van den dirigent doet onderstellen, omdat de koren voor een groot deel zijn aangeworven uit kringen, waar de beoefening der muzikale kunst niet juist in de traditie ligt. Ongetwijfeld heeft dat koor gedurende de 5 jaar van zijn bestaan zich zeer voordeelig ontwikkeld. Niet alleen is het rijker en rijker geworden van klankgehalte, maar ook in beschaving en muzikale voordracht. Dat het in zekerheid en rhytmische vastheid reeds een te waardeeren hoogte heeft bereikt, bleek vooral in Bach's cantate, met haar tegen den koorzang zelfstandig orkestspel, al nam de dirigent bij de gefigureerd polyphone gedeelten een zekere omzichtigheid van tempo in acht. Wij mogen niet verzuimen te vermelden, dat de heer Van Kempen de toegevendheid van het publiek had ingeroepen. Inderdaad klonk zijn stem minder klaar dan gewoonlijk.
Zoo zou men er ten slotte toe komen de stichting van Christelijke zangvereenigingen als deze, zelfs als een heuchelijk teeken te beschouwen, omdat daardoor aan de veredelende, de ‘verbroederende’ kunst toegang wordt verschaft in kringen, die in hun kerkelijke steilheid en geslotenheid, daarvoor tot heden zich niet gemakkelijk openden. En er is voor de toekomst iets hoopvols in, de kerkelijke orthodoxie met een zóó blijmoedig hart als gisteravond - de gansche menschheid omstrengelende strofen uit Beethovens Koorphantasie te horen aanheffen:
Schmeichelnd hold und lieblich klingen
Und dem Schönheitssinn entschwingen
Blumen sich, die ewig blühn.
Fried' und Freude gleiten freundlich
Wie der Wellen Wechselspiel;
Was sich drängte rauh und feindlich,
Ordnet sich zu Hochgefühl.