Drievoudige ontgoocheling
Waardoor het kabinet Reynaud zoo'n slechte ontvangst te beurt viel
Parijs 28 Maart [1940]
Waarom het Kabinet-Reynaud een slechte pers, een slechte Kamer, een slecht publiek heeft is gemakkelijk te verklaren, en zonder al dat negatieve uit te duiden als een beslissend vonnis.
Daladier was gevallen, in een opwelling van baloorigheid veroorzaakt door de Finsche tragedie, omdat men meende dat zijn ministerie hinkte wegens gebrek aan mannen van daad en doortastendheid. Algemeen riep men om een andere formule, een nieuwer recept dan de mixtuur der gebruikelijke parlementaire doseering. Men wilde en men verwachtte een klein kabinet van weinige, competente, energieke gedecideerde persoonlijkheden, die door hun aantal en hun eindelooze meeningsverschillen niet gehinderd zouden worden in hun bewegingen. De Senaat, waar het ministerie Reynaud nog ijziger ontvangen is dan in de Kamer, was van deze oriëntatie een niet minder uitgesproken voorstander dan de pers en de volksvertegenwoordiging.
In plaats van vijf of zes markante kopstukken kwam Reynaud voor den dag met een ministerie van 33 leden. Eerste desillusie: men hield Reynaud voor een origineel en hij had zijn medewerkers bijeengescharreld volgens het traditioneele, aartsoudmodische recept. Tweede desillusie. Men had gehoopt, en zelfs in het parlement brak die wensch door, dat hij geen concessies zou doen aan de parlementaire keuken, waar geen mannen gevraagd worden doch portefeuilles.
Als Reynaud 33 ministers onmisbaar achtte laat hij ze dan ten minste kiezen volgens hun waarde, hun beteekenis, en niet uit andere, min of meer bedenkelijke, routineerende overwegingen. Tegen deze beschuldiging weliswaar heeft Reynaud zich verdedigd. Maar geenszins overtuigend.
De vervanging van Guy La Chambre aan Luchtvaart door Laurent-Eynac, van Rucart aan Openbare Gezondheid door Marcel Heraud, van Reynaud aan Financiën door Lucien Lamoureux, van Pernot aan Blocus door Georges Monnet, de benoeming van verschillende sous-secrétaires d'Etat, om slechts enkele voorbeelden te citeeren, kan enkel politieken zin hebben in de meest ongunstige opvatting van dit woord. En wat zeer merkwaardig is met betrekking tot deze zuiver-parlementaire mengelingen: het parlement, dat dikwijls gehekeld werd wegens zijn neiging tot politicasterij, het parlement dat naar logica de handige en snelle combinatievermogens van Reynaud had moeten verwelkomen met instemming, heeft den Premier in die ouderwetsche banen niet willen volgen zonder onbewimpeld voorbehoud.