Ineens is het anders
Maar dat was gisteren. Vandaag is er niets meer. Heel die overvloed, dat gerief, die faciliteit verdwijnt. Een paar minister-raden, een toespraak van Paul Reynaud in de radio, op het thema, bevattelijk voor een kind, ‘wanneer men meer consumeert dan produceert wordt alles duurder, wat ons in den infernalen, vicieuzen cirkel zou brengen van de loonen die achter de prijzen aanloopen als een kat die haar staart achterna zit’, een toespraak van twintig minuten en de tijd van leven gelijk God in Frankrijk was afgesloten zooals een deur dichtvalt.
En de zaak wordt niet slapjes aangepakt. Het zijn geen halve maatregelen die men neemt. Het zijn ook geen vergulde pillen die men toedient. Het geeft ronduit een indruk van paardemiddelen.
Drie dagen per week geen vleesch. Drie dagen per week geen taartjes, koekjes, pasteitjes, roomijs en vla; alle banketwinkels dicht. Drie dagen per week geen alcohol, geen borreltje, geen bittertje, geen aperitief groen of geel, geen pierenverschrikkertje; maar de herbergen blijven open; men mag er een ‘chopine’, een ‘fillette’ drinken, roode of witte wijn. Geen luxe-chocolade meer, geen fondant, geen melk-chocolade, geen bonbons, geen suikergoed waarbij cacao te pas komt. Waarschijnlijk zullen we zelfs geen Paasch-eieren hebben. De fabrieken die daarin werken worden eenvoudig stopgezet, de verkoop verboden, alle dagen van de week. Geen luxe-brood meer, uitgezonderd beschuit en halvemaantjes. Een complete reglementeering voor de restaurants. Niet meer dan twee schotels, waarvan één met vleesch. Maar de soep en het hors-d'oeuvre (dat beperkt is tot vier soorten) tellen niet voor een schotel; ook de kaas telt niet, noch het tusschengerecht, noch het dessert dat kan bestaan uit vruchten, confitures, compote, marmelade en biscuiterie. Als de prijs per maaltijd hooger is dan 15 francs (circa 70 cent) heeft men recht op 150 gram brood; beneden de 15 francs op 300 gram. In de restaurants zal men dus voorloopig nog niet verhongeren. Het lastigste is de paperasserij. We krijgen voedselkaarten. Sinds vijf maanden reeds zijn ze gedrukt en liggen ze klaar. De benzine ontsnapt niet aan deze bureaucratie. Niemand heeft recht op een rantsoen voor meer dan één wagen, handelaars en industrieelen hoogstens voor twee; militairen met verlof tien liter per dag; de andere rantsoenen zullen berekend worden naar de benoodigdheden van den gebruiker.
De Franschen acclimatiseeren zich dus voorgoed en in ernst aan den oorlog. Zij verklaren zich bereid den gordel een beetje strakker aan te halen, tenminste pro forma, en tot we onze porties zullen kennen zelfs voor de grap, wat hen nog uitnoodigt te gekscheren, ‘maak je niet dik, want dun is de mode’. Zij nemen 't op van den lichten kant, want zij zijn nog lang niet toe aan de surrogaten en zelfs op den dag dat hunne chemisten aangewezen zouden zijn op de soja-boon om er ommelettes van te fabriceeren, spek, worst, kunst-rubber, zeep, koffie, melk, kaarsen, papier, foto-films, geglaceerde kastanjes, bouw-materialen, ganzelever en automobielcarrosserieën, op dien dag zal het hun niet aan soja-boonen mankeeren. Als ze ooit brood moeten maken van katoen, of eieren, of boter, zij zullen tenminste katoen hebben in overvloed. De hemel en de oorlogsvloot beware ons overigens zoo lang mogelijk voor dit systeem waaraan de beste kenner van de Spaansche griep, Eugène Folley. de oorzaak van een menigte ziekten, sloopende kwalen en epidemieën toeschreef. Neen, de Franschen kunnen zich nog ruim voldoende voeden met natuurlijke voortbrengselen. Hun rantsoeneering is meer een soort opmaking van inventaris, een voorzorg voor de toekomst, een probaat middel om prijs-stijging te verhinderen, om ieder te geven en te garandeeren wat hem toekomt, veel meer een vrijwillige organisatie der economie op voet van oorlog dan een onvermijdelijke, dwingende of urgente noodzakelijkheid, of de consequentie van een verre of nabije onderbreking, verstoring der proviandeering.