Het eeuwige vraagstuk
In 1918 is de jongen drie jaar. Jenny en Antoine zien hem slapen in zijn bedje, onder het portret van Jacques. Hij is 't moreele en physieke evenbeeld van zijn vader: struisch, uitdagend, hard, onbuigzaam, rebellisch. En Jenny bewaart niet alleen het aandenken van Jacques in haar unieke liefde, in de verfrommelde blaadjes van met manifest dat hij boven den Elzas ging uitstrooien over het slagveld. Zij bewaarde ook zijn revolutionnair en pacifistisch ideaal. Zij hoort hem altijd nog op den avond der mobilisatie, tegenover de Kamer, bij 't huisje van een schildwacht: ‘Zie je, Jenny, van heden af moeten de menschen gerangschikt worden volgens hun aanvaarding of hun weigering van het idee van oorlog.’ Zij bleef trouw aan die gedachte waarvoor hij zijn leven gaf. Immer zal uit haar binnenste het antwoord haar toeklinken dat de pure, obstinate Jacques gaf aan een revolutionnair die hem voorspiegelde: ‘De oorlog! En wat zou dat nog? Dat is drie of vier maanden misschien. Maar als tengevolge van die beproevingen het Europeesch proletariaat sterker, beter gestaald, meer eendrachtig bleek? En als het daarna werkelijk afgeloopen was met het imperialisme, de concurrentie der bewapeningen? En als de volkeren eindelijk een hechten vrede stichtten, den vrede in de Internationale?’ Daarop antwoordde Jacques: ‘Neen! Heel die problematische mooie toekomst, ik moet er niets van hebben als 't is ten koste van een oorlog!... Liever alles dan die onderwerping van de rede, van de gerechtigheid, aan de brutale kracht en aan het bloed! Liever alles dan die gruwel en die absurditeit! Liever alles, alles dan oorlog!’ Datzelfde geloof wordt onwankelbaar beleden door Jenny. Zij zal haar kind erin opvoeden, ervan doordrenken. Het is haar erfenis, haar zending. Tijdens de jeugd van Jean-Paul ontbrak het ook niet aan meesters om haar daarbij te helpen. Tezamen vormen zij ongetwijfeld een apostel en belijder. Maar de kleine Jean-Paul, die drie jaren was
in 1918, is in 1940 vijf en twintig. En tot 1939, tot 23 Augustus, tot 1 September, tot 30 November 1939, ging alles op rolletjes. Men kon tot een van die data een pacifistisch ideaal aanhangen en het baseeren op de sociaal-revolutionnaire beginselen eener Derde of Vierde Internationale. Tot 1 Sept. '39 nog kon een Jean-Paul prediken dat de oorsprong en de oorzaak van elken oorlog lag in de kapitalistische maatschappij, in den kapitalistischen staat, in de machinaties van kanonnen-koningen, haute finance, Schwee-Industrie, Bourgeoisie, en andere soorten van imperialisme. Het bewijs van 't tegendeel was nog niet geleverd. Evenmin was het bewijs geleverd dat een zoogenaamde Dictatuur van het Proletariaat het menschdom geenszins behoeden zou voor waanzinnige en bloedige conflicten tusschen naties.
Maar als we nooit zullen weten of het kapitalisme als zoodanig automatisch tot oorlogen leidt, wij weten met volstrekte zekerheid na 30 November, datum van den aanval der Soviets op Finland, datum van den meest ignobelen, meest infamen krijg welke ooit gevoerd is sinds de menschheid geschiedenis schrijft, wij weten na 30 November met volmaakte stelligheid dat een anti-kapitalistische Volksstaat van Soviets oneindig lichtzinniger en luchthartiger, oneindig barbaarscher ook, de gelegenheid tot oorlog aangrijpt dan onverschillig welke kapitalistische Staat van verleden of heden.
Zonder een letter te veranderen van het manifest dat Jacques in 1914 richtte tot den Franschen Staat kan zijn zoon Jean-Paul hetzelfde tractaatje uitstrooien boven het Rusland der Soviets. Hij kan niet eens een toevlucht zoeken bij Trotzky. Want Trotzky heeft zich in den oorlog tegen het ‘bourgeoise gouvernement van Finland’ solidair verklaard met Stalin.