Wat men vergeet
Dit is niet kwaad geredeneerd, zeer handig, en geheel in den trant van Mefisto, die altijd uitmuntte door de scherpheid zijner logica. Dat de Fransche censuur-debatten stof geleverd hebben tot dergelijke kwasie steekhoudende vergelijkingen (welke men niet verzuimde te maken) en tot afkammerijen, goedkoope afbrekingen, welkome bekladdingen die als koren op den molen worden aangedragen, is het grootste nadeel geweest van de parlementaire discussies over de hinderlijkste van alle controle en beperkingen waarmee een oorlog de menschen zegent. Blum had dit niet moeten vergeten. En ook niet Xavier Vallat, zijn antipode van rechtsch, die even virulente termen gebruikte tegen de narrige en almachtige censoren. Zij hadden dezelfde klachten kunnen formuleeren, even fel, even bijtend, even hoonend, maar zonder hun tegenpartij in de kaart te spelen, zonder vat te geven op de broze kreukbaarheid van een der fundamenteele liberale beginselen, vertegenwoordigd door Frankrijk, zonder voorwendsels te verschaffen tot een redeneering die haar scheefheid, haar mankheid verbergt onder een zekere rondborstigheid van allure.
Want wie min of meer oprecht betreuren dat de Franschen een vrijheid verloren die zonder twijfel de kostbaarste verwerving is van eeuwen strijd, en wie daarmee den draak willen steken, die verzwijgen, verhelen, verdoezelen. verdonkeremanen het voornaamste en gewichtigste in hun betoog. Zij onderstrepen het toevallige, het ondergeschikte, het bijkomstige, het provisorische.
Zij gaan onopmerkzaam of sluiks voorbij aan het werkelijke, het essentieele. Zij veronachtzamen een enorm feit, dat gelijk de meeste waarheden welke getypeerd worden als koeien, het minst in 't oog valt en 't lichtst verwaarloosd wordt. Men durft 't nauwelijks te noemen omdat het klinkt als een boutade, als een paradox. In Frankrijk inderdaad, heeft elk burger nog de vrijheid om te zeggen, te schrijven, te laten drukken: ‘De Franschen zijn niet vrij. Frankrijk verloor zijn vrijheden.’ In hoeverre dat juist of onjuist is, worde in 't midden gelaten. Maar wie hier die meening vertolkt in een liedje, in een gesprek, in een krantenartikel, wie hier de stelling verdedigt in een roman, in een tooneelstuk, waagt niets. Daarvoor komt hij niet in de gevangenis. Dat brengt niemand in een concentratie-kamp. Hij riskeert hoogstens dat men hem niet gelooft. De ontkenning immers wordt hier bevestiging. De Franschman die betreuren wil niet meer vrij te zijn, staaft met deze zelfde woorden zijn vrijheid. Kunnen de Russen en enkele andere volkeren hetzelfde beweren? Hebben zij de vrijheid om te denken en te zeggen: ‘De Russen zijn niet vrij?’