Op Duitschen bodem
Gamelin, een bewonderaar van Bergson, kent zijn klassieken. Graaft hij tunnels onder den Rijn? Ik weet er niets van.
Maar in ieder geval hebben de Duitschers vanaf deze week nu ook den oorlog op den bodem van wat vroeger het Groot-Hertogdom Baden was, op hun eigen grondgebieden, in het Zwarte Woud. Dat gaat niet zonder breekschade en het kan geen kwaad dat zij leeren, dat zij aan den lijve ondervinden, wat dat is de oorlog en een goed onderhouden bombardement.
Zij vergaten het, want het is te lang geleden dat Duitschland gemerkt werd met de schrijnende lidteekens van oorlogsvuur. Wat het geheugen der Duitschers daarvan bewaarde moet dateeren van ongeveer 1813, van Leipzig en den Volkerenslag. Daarna hebben zij den geesel niet meer gekend, hebben zij alle plagen bijgewoond uit de verte. In 1864, verovering van Sleeswijk-Holstein, viel geen kogel op hun bodem. In 1866, veldtocht tegen Oostenrijk werd geen schot gelost op Duitschen grond. Het drama van 1870, daargelaten een onbeduidende terrein-strook uit het begin der vijandelijkheden, speelde buiten hun grenzen. Behalve een bres in Oost-Pruisen, ijlings gestopt, liet de oorlog van 1914 hun gansche territorium ongedeerd. Terwijl Parijs regelmatig gebombardeerd, terwijl tien Fransche departementen grondig en systematisch verwoest werden, lag Duitschland buiten het bereik der kanonnen en van de bommen der toenmalige vliegtuigen. Tusschen 1919 en 1930, tijdens de vreedzame bezetting van Rijn en Ruhr, hebben de Duitsche bevolkingen geen enkele der harde realiteiten gekend, welke een overweldiger meesleept in zijn opmarsch.