Ongeloof
Wanneer de speech ten einde is schudt de Franschman het hoofd en zegt: ‘Er ontbreekt niets aan, behalve dit eene: dat men die lieden niet meer gelooven kan. Zij hebben blijkbaar nog niet gerealiseerd wat dat beduidt, anders zouden zij zich de moeite sparen. Iemand niet meer te kunnen gelooven, genoodzaakt te zijn elk zijner woorden te wantrouwen, is er grooter en dramatischer tragedie denkbaar tusschen de volken? Wij hebben tientallen malen lange uittreksels van Hitler's redevoeringen doen afdraaien op gramofoonplaten en uitgezonden over Duitschland. Zij zijn geen jaar oud. Zij dateeren van 26 September 1938 en 30 Januari 1939. Zij wekten daverende applaudissementen en stormende Sieghelis. Vandaag moet hij zijn beklagenswaardige onderdanen verbieden ernaar te luisteren.
Wij hebben niets anders te annonceeren dan: ‘Der Führer spricht’ en de plaat te doen draaien om het laatste geloof, het laatste vertrouwen te voelen wankelen, om zelfs het geloof aan de mogelijkheid van gelooven, om vertrouwen op een ziertje vertrouwen, in den kiem uit te roeien.
Met de vlammendste accenten getuigt hij tegen zichzelf en klaagt zich aan. Want wat hij op 't oogenblik belooft aan de Franschen, beloofde hij geen jaar geleden aan Praag, aan de Polen, in de plechtigste, overtuigendste termen, en hij schond zijn beloften, hij brak zijn woord, zijn eed. Niets kan dezen twijfel voortaan uitrukken of verdooven en het is die ongeneesbare, onafschuifbare twijfel welke het leven der volken vergiftigt met zijn venijn.