| |
Petroleum in Frankrijk?
Na twintig jaren vergeefs boren is er 90 procent uitzicht op een rijke bron in de Pyreneeën.
Parijs, 7 Augustus [1939]
Een vreugdevuur en een triomfgeroep is van top tot top, van toren tot toren over het Fransche land gevlogen. Men had er lang naar uitgekeken, langer dan de wachter in het Grieksche drama die op de tinne van zijn paleis het eind van den Trojaanschen oorlog verbeidde, langer dan Zuster Anna die niets zag komen, langer dan Sheherezade die gedurende meer dan duizend nachten een nieuwe vertelling verzon. Het duurde meer dan twintig jaren. Meer dan twintig jaren dat men de aarde peilde, dat men de sonde tot twee, drie kilometer in den grond dreef, dat men hooge derricks oprichtte in de Jura, in de Cévennes, in Auvergne. Meer dan twintig jaar dat men boorde naar olie.
| |
Geduld en volharding
Het was langzamerhand een soort van weddenschap geworden met een onzichtbare tegenpartij, een uitdaging van kaboutersche natuurkrachten die het scheen te amuseeren de menschen bij den neus te nemen en om hun tuin te leiden. Wat een geduld! Welk een volharding! En er wordt nog beweerd dat de Franschman lichtzinnig is, wispelturig, van den hak op den tak, een woelgeest, dat hij een idee, een plan niet weet vol te houden! Men had de beroemdste geologen te hulp geroepen. De beste universitaire specialisten aan 't werk gezet. Sommen gelds welke men op 't laatst niet eens meer durfde ramen had men in putten geworpen, bodemloozer dan het lekke vat der Danaïden. En 't waren geen particulieren die de onderzoekingen gelastten, verrichtten en betaalden. Maar het was de Staat.
| |
Men boorde...
Dezelfde Staat die elke vier maanden, soms elke vier weken, van ministerie veranderde, van bewind, van leiding. Die hoofdelooze Staat, zonder stuur en richting zooals het he;t, zonder stabiliteit, zonder continuïteit, had 't in zijn hoofd gehaald dat er olie moest zijn in Frankrijk. En de ministeries mochten vallen als kegels op de kegelbaan, de Rockefellers en Deterdings mochten over geweldiger macht beschikken dan koningen en keizers, maar het idee dat er petroleum moest zijn in Frankrijk bleek niet uit den kop weg te krijgen van dien Staat, waar oppervlakkig gezien zoo veel beursch was en rottend. Teleurstellingen, wanbof, pech en tegenslagen brachten hem evenmin van streek als regeeringswisselingen, financieele crises, sociale troebelen. Onder veertig, vijftig ministeries boorde men altijd ergens naar olie. Altijd werd hier of daar in een Fransche provincie naar olie gegraven die niet wilde opborrelen. Of die soms, alsof de kobolden den gek scheerden met de geleerde, koppige zoekers, opwelde bij zoo schrale beetjes dat het hart iemand gebroken zou zijn. Met het hart echter tot in de schoenen zocht men nog verder, steeds verder.
| |
Eindelijk
Men heeft gewroet in het duister tot ongeveer een maand geleden, toen een muziek over het land begon te klinken, eerst als een gerucht, ten slotte als een hymne, op de woorden Ons is een bron ontsproten. Het ving aan op 14 Juli, alsof de onderwereldsche gnomen en bergmannetjes een cadeau hadden willen geven voor den honderdvijftigsten verjaardag der Groote Revolutie die het onderste boven zette. En waarom niet? Het gebeurde aan den voet der Pyreneeën, laatste schuilplaats van den holen-beer in dit deel van Europa, welke fabelachtig, maagdelijk gebied bleef tot in de eeuw der vliegende machines, na de bakermat geweest te zijn van den Franschen praehistorischen mensch, de eenige die beelden boetseerde uit klei. Te Saint-Gaudens, een stadje van nagenoeg 7000 inwoners, in welks buurt het mirakel geschiedde, verhaalt men dat er ongeveer vijftien kilometer Noordwaarts, te Aulon, een vergeten dorpje, en nog enkele passen hooger te Saint-Marcet (niet ver van Aurignac en zijn grotten) een nietig gehucht in de ‘kleine Pyreneeën’, een beekje kabbelde dat van ouder op ouder een geur had dien niemand wist thuis te brengen maar dat sterk naar benzine scheen te ruiken sinds de boeren daar, ver van spoorbanen en verkeerswegen, geleerd hadden wat benzine was.
| |
Naphta-beek
Of de petroleum-delvers zich lieten leiden door deze legende en haar parfum mag betwijfeld worden. Het is even waarschijnlijk dat zij, na gedurende twintig jaren alles afgezocht te hebben, eindelijk op de plek belandden welke in zoo zonderlingen reuk staat.
Het beekje in ieder geval moest uit zeldzaam diepe krochten ontspringen en ongekende kronkels maken om water aan te spoelen dat de lichtelijk betooverende lucht afwasemde van naphta. Want wie, begoocheld door de droomen, een oogenblik had kunnen wanen dat men slechts en paar honderd meter zou behoeven te boren, kwam bedrogen uit. Men boorde zes maanden lang, onafgebroken, onverdroten, en toen de rotary gedaald was tot vijftien honderd meter beneden den beganen grond, streken de ingenieurs zich bedenkelijk de hand over het voorhoofd, dat hinderlijk begon te kriebelen, en zeiden heldhaftig: ‘Wij gaan desnoods tot drie duizend.’ Zij vonden een reserve van moed en hardnekkigheid die door de ontelbare desillusies nog niet was ontzenuwd. Zij voerden de noodige gereedschappen aan.
| |
Formidabele slijkfontein
Maar nauwelijks hadden zij twintig meter lager geboord toen plotseling een formidabele fontein van slijk opspoot uit den put van 1520 meter gedolven in de mergelaarde. Tegelijkertijd vlaagde een storm aan uit de diepte, blazend, razend, loeiend door de stalen buizen als reusachtige sirenen, mijlen in den omtrek hoorbaar. Men werkte dien nacht niet verder. De machines werden stilgelegd. Het was de morgen van 14 Juli. De put werd toegedekt. Men overmeesterde den gierenden orkaan der gassen. In allerijl werden ze geanalyseerd: methaan, propaan, butaan. Men mat de pressie met den manometer en liet haar stijgen tot 200 k.g. druk. Volgens de controleerbare gegevens was er niet alleen 90% redelijke kans op petroleum, maar bovendien 90% uitzicht dat de put van Saint-Marcet gerekend kon worden onder de rijksten van den aardbol.
| |
Nog geen zekerheid
De eigenlijke, tastbare olie dus, is nog een hypothese, een verwachting, zelfs na de laatste officieele berichten. Niettemin heeft alles wat Frankrijk aan geologische, mineralogische en chemische celebriteiten bevat zich naar Saint-Marcet gerept om het wonder te aanschouwen. Het veld heeft 't bezoek ontvangen van Anatole de Monzie, een minister wien men niet gemakkelijk knollen voor citroenen verkoopt. Hij heeft per decreet onmiddellijk beslag gelegd op een vierhoek van tienduizend vierkante kilometer die van Mirande over Lannemezan, Montesquieu-Avantès, naar Le Fossat loopt en vier departementen bestrijkt: Hautes-Pyrénées, Gers, Haute-Garonne en Ariège. De Staat die hier met recht de belooning kan opeischen voor zijn initiatief en zijn taaie moeiten, heeft zich over dit uitgestrekte terrein het monopolie toegeeigend van alle nadere onderzoekingen en alle toekomstige productie. Wanneer er bijgevolg een buitengewoon optimisme heerscht dat nog bevestigd moet worden, er kan daarentegen geen argwaan bestaan van speculatieve manoeuvres op een olie-veld dat de President der Republiek als oudleerling der Polytechnische School vereeren gaat met een persoonlijke inspectie.
| |
Olie evenveel waard als bloed
Hoe ernstig en reëel zich de ontdekking dan ook laat aanzien, het is te vroeg om op de consequenties te anticipeeren. Het zal lang duren alvorens de Franschen zelf de vijf millioen ton olie produceeren welke zij jaarlijks importeeren voor hun benoodigdheden in vredestijd. Het is waar dat Frankrijk zich geleidelijk outilleerde om per jaar zeven millioen ton te raffineeren. Het is waar dat het in de lengte van zijn grondgebied ondergrondsche pipelines aanlegt over afstanden van honderden kilometers. Doch gesteld dat de Pyreneeën rijk genoeg zijn om den ganschen import te dekken, een industrieele exploitatie is een kwestie van jaren en niemand kan wenschen haar te bespoedigen (waar zooveel belangen zich verstrengelen) tenzij onder den dwang eener vitale noodzaak als oorlogstoestand. Want ondanks alle chemie die benzine stookt uit steenkolen, apennootjes, zaden van katoen, kapok, palm, wonderolie, etc. behield het woord van Clemerceau zijn geldigheid ‘Een druppel petroleum is evenveel waard als een druppel bloed.’ En in verband hiermee zullen de Pyreneeën zelf, wanneer de hoop die zij wekken gegrond blijkt, belangrijk stijgen in waarde en beteekenis.
[verschenen: 19 augustus 1939]
Onderschrift foto boven het artikel:
De president van de Fransche republiek. Albert Lebrun, heeft incognito een bezoek gebracht aan de rozenvelden van de Maginot-linie. Hij toonde veel belangstelling voor den stand der boompjes achter Frankrijk's geduchte vestingwerken.
|
|