Wat kan deze menschen nog bang maken?
De lieden aandachtig gadeslaand, zeer benieuwd naar de terugwerking van zulke drukkende suggesties op hun instinct, op hun humeur, denk ik onwillekeurig: Wat kan deze menschen nog bang maken? Naar allen schijn niets. Met volle kennis, onvervaard, zelfs onbewogen, bezien zij de omstandigheden welke hen in onbedekte termen worden aangekondigd, schrijden zij naar de poort waar ieder die binnentreedt alle hoop moet laten varen. Er is eveneens niet de geringste aarzeling voor den prijs welke de hachelijke situatie kost, niet de minste neiging tot mismoedigheid tegenover de vijftien nieuwe milliarden welke zij vergt als onbloedig offer.
In dezen gemoedstoestand (waarvan het wenschelijk zou zijn dat ‘de anderen’ even onpartijdig nota namen als wij) niet te demoraliseeren, onversaagd, bijna onverschillig, naderen de Franschen nogmaals, met een koude discipline, en gereed tot alles, een periode van duisternissen, waar het spoken zal ‘als in een oud drama waarin veel geroep van moord is, en de lucht van bloed hangt in de zaal’ om Gorter te citeeren bij het eindigen van deze kalme lente.