Sterven voor sterven
Het gaat bijgevolg niet over Dantzig, niet over een corridor, niet over een uitweg voor den Poolschen handel naar zee. Wat daarachter schuilt moet van oneindig geweldiger gewicht zijn, als men ‘ginds’ happig is om te ‘sterven voor Dantzig’. Maar wat van zooveel belang is voor de Italianen, die niet aan de Oostzee wonen, van voldoende belang om hen op te stuwen tot heldenmoed en doodsverachting, zou dat van minder belang zijn voor ons, Franschen, voor de Engelschen, voor de Russen? Dat laten we ons niet inlepelen, zegt de man van de straat. Daarmee laten we ons in ieder geval niet bang maken. Sterven voor sterven. Als we in den treure tot sterven worden uitgenoodigd, eergisteren voor den Negus, gisteren voor de Chineezen en de Bohemers, vandaag voor Dantzig, en morgen zonder twijfel weer voor iets anders dan Dantzig, want waarom zouden ze uit eigen beweging ophouden waar ze zoo goed op weg zijn? dan beter direct gestorven voor Dantzig. Om voor altijd in den schulp te kruipen, hebben we sinds November niet al onze gemakken en al onze twisten opgeofferd. We hebben zelfs geen eersten Mei gevierd! We werken zestig uren per week. En dat alles om steeds weer bakzeil te halen?
Neen, honderdmaal liever sterven voor Dantzig, dan eindeloos te bukken voor dat dreigement, te zwichten voor zulke chantage. Als Franschen kunnen we dat besluit nemen met een gerust hart, met een zuiver geweten, voor God en de menschen, met een ongerimpeld gemoed. Het hangt per slot niet af van ons of wij moeten sterven voor Dantzig. Wij zijn niet begonnen. Wij zullen niet beginnen. Geen enkel der voortdurende conflicten en incidenten van de laatste jaren is ontstaan of uitgelokt door ons. Er is tien, twintig keer alarm geslagen. Maar geen enkelen keer is het alarm veroorzaakt door Frankrijk. Wij vragen niets aan niemand. We begeeren niet andermans goed. Wij dreigen niet. Wij zijn niet roekeloos. We begaan zelfs geen onvoorzichtigheden. Het eenige wat men ons zou kunnen verwijten is juist onze voorzichtigheid.
Een gerust hart, een zuiver geweten, een ongerimpeld gemoed is een groote kracht. Het is de grootste kracht, welke men denken kan wanneer de diplomatie geen spel meer is, wanneer de inzet van haar spel wordt het leven der gansche Europeesche jeugd, meer nog, het leven van alles wat leeft onder den hemel. Tegenover dergelijke verantwoordelijkheden zullen de Franschen den hemel kunnen danken, en zegenen, dat zij onschuldig den dood tegemoet schrijden, onschuldig aan de stroomen bloeds, onschuldig aan den ontbreidelden waanzin. Kunnen de anderen hetzelfde zeggen als zij sterven voor Dantzig? Kunnen zij bouwen op diezelfde kracht welke uitstraalt van een kalm geweten? Kunnen zij zich beroepen op de kracht die de hoogste is zoolang er gerechtigheid bestaan zal onder het uitspansel? Neen! Onder al hun wapenen zullen zij vergeefs het eenige zoeken waarmee een mensch elke toekomst onvervaard en onverstoorbaar in 't oog kan zien.
[verschenen: 23 mei 1939]