De Jood Adam
Zoo niet op denzelfden dag dan toch in dezelfde week der aardschokkende redevoering werd ons bericht hoe een Duitsch professor ontdekt had dat het eerste misdrijf van rasbezoedeling gepleegd was door den jood vader Adam toen hij zich onder een appelboom verleiden liet door Eva, ons aller arische moeder, en geschapen, gelijk ieder weet, uit een zijner eigen ribben. Iets dergelijks had nog geen enkel theoreticus durven droomen, geen Gobineau, en zelfs geen Ludendorff. Wie zou zich bij zulke elucubraties niet voor eenigen tijd opgevroolijkt voelen? Uit dat complex van vernuftige zotternijen, de muziek-japon, de houten wijn-glazen, de gedegenereerde klad-schilders, de rib van Adam, ging inderdaad een soort van verkwikkend, geruststellend optimisme uit. Maar het toppunt van vroolijkheid werd bereikt toen men te lezen kreeg, eerst in de kranten, daarna in de officieele vertaling der Duitsche Ambassade, dat Duitschland volgens de eigen woorden van Adolf Hitler, bij den vrede van 1918 geen straf verdiend had, of iets van dien aard, doch eer een belooning. Dat tenminste was origineel. Belooning voor de woestijn waarin tien Fransche departementen door de Duitsche soldaten waren veranderd. Belooning voor alle vruchtboomen die in Noord- en Oost-Frankrijk tot den voet waren afgezaagd om het land voor lange jaren van elken mogelijken oogst te berooven. Belooning voor alle onder water gezette kolenmijnen. Belooning voor leeggeplunderde fabrieken, waar machines en voorraden waren weggehaald. Belooning voor de tienduizenden jonge mannen, meisjes en vrouwen, gedeporteerd als dwang-arbeiders. Belooning voor alle ontelbare verwoestingen van bruggen, tunnels, huizen en kunstwerken, vernietigd toen de oorlog verloren was. Belooning voor de Kathedraal van Reims, het Kasteel van Coucy, de Bibliotheek van Leuven. Belooning voor de bombardeering van Parijs door de blinde, vernielzuchtige Dikke Bertha.
Zulke extravagante, ongeloofelijke verdraaiing der rollen, dat martelaar spelen zou kunnen stemmen tot verbittering. Het heeft de Franschen doen lachen. Dit is in Frankrijk het eenige effect geweest eener redevoering welke twee uur twintig minuten duurde, die niets behoefde te bevatten dam een ja of een neen, en waarnaar men als 't ware gehypnotiseerd langer dan een week had uitgekeken. De suggestie was verbroken. De Führer zelf had de Franschen de waarheid getoond van hun spreekwoord dat er slechts een stap ligt tusschen het sublieme en het ridicule.
[verschenen: 16 mei 1939]