Het is onredelijk
Als er één natie onlaakbaar, onberispelijk, zonder eenige bijgedachte of bijoogmerk, zonder anderen drang aan gerechtigheid, die satanische regionen binnentreedt, dan is het Frankrijk. In deze dramatische periode hunner geschiedenis verlangen de Franschen niets dan een zekere billijkheid, een zekere normaliteit. En het is onbillijk, het is abnormaal van ‘Einkreisung’ te praten nadat men de goedige wereld voor vijf-en-twintig milliard gulden heeft opgelicht om ze te verspillen aan bewapening. Het is onbillijk, het is abnormaal om Roemenië te belagen. Joegoslavië, Polen, waarschijnlijk den Caucasus, misschien Zwitsarland, en wat nog! Het is onbillijk, het is abnormaal om met voortdurend gemobiliseer, met onophoudelijk sabelgerinkel alle denkbare relaties te ontredderen en te ontwrichten. Het is onbillijk en abnormaal om zooals Italië, de verongelijkte te spelen wanneer men uit den oorlog van 1918 méér gebiedsuitbreiding in de wacht sleepte (met één millioen gesneuvelden minder) dan Frankrijk. Het is onbillijk en abnormaal wanneer men voor een kwarteeuw de handen vol heeft met Ethiopië, wanneer men niet eens het benoodigde kapitaal (en geduld) bezit om dit gewest behoorlijk te exploiteeren, het is belachelijk zelfs om dan nog ander land te begeeren. Datzelfde geldt voor Japan en Mantsjoerije. Het is belachelijk en abnormaal om zijn geheele fortuin vrijwillig, ongedwongen in de oorlogsindustrie te steken en daarna te klagen, te jammeren dat men verhongert naast de kanonnen en het moordende staal dat men tot pyramiden heeft opgestapeld.
Wanneer uit zulk een infernale serie van onbillijkheden, abnormaliteiten, belachelijkheden, ongerijmdheden, krankzinnigheden een oorlog moet voortspruiten, oorzaak en gevolg waarvan geen sterveling ook maar een vleugje schuld kan laden op Frankrijk, welnu, dan aanvaardt de Franschman dezen oorlog. Hij zal hem niet voeren uit natuurlijke drift maar niet zonder enthousiasme, en zeker dapper, onversaagd en onwrikbaar. Omdat het niet anders kan. Omdat een fatum, geïncarneerd in het centrum van Europa, 't zoo wil. Omdat het geschreven staat. Omdat het eveneens geschreven staat dat hij op de slagvelden nogmaals de Rede en het Recht zal vertegenwoordigen, zonder die rol ook maar gewild of gezocht te hebben. Hij bezit daarvan de absolute zekerheid, de onweerlegbare bewijzen. Het moet. Een dergelijke oorlog, onvermijdelijk, onontkomelijk zijnde, is niet goddeloos, is niet onheilig. Om hem te ontwijken zou men het beste moeten verzaken wat een menschelijke ziel werd ingeboren, het voornaamste moeten loochenen wat aan 't leven waarde verleent en zin. Een bekende, voorvaderlijke stem zegt: Dieu le veut.
Dit besef van moeten en volstrekte schuldeloosheid geeft een groote kalmte, een rotsvast evenwicht, een hart bevrijd van allen twijfel, van elke weifeling, een hart dat door niets aan 't wankelen gebracht kan worden. En deze sereniteit, deze rust, deze aanvaarding van het offer, zijn niet majestueus, plechtig of uitdagend. Zij zijn gewoon en alledaagsch; platvloersch, ongekunsteld, vanzelfsprekend. On y va? vraagt men. Het antwoord luidt, bedaard, maar zonder aarzelen: on y va.
Alleen door dit tijdig te begrijpen kunnen ‘de anderen’ nog ontsnappen aan de rampen waarheen zij sturen.
[verschenen: 27 april 1939]