Boven de afgronden
Een dichterlijke visie van Hitler, en het voorbeeld van Napoleon.
Parijs, 3 April 1939
Wij zijn op 't oogenblik gekomen tot aan het moment, dat alle dingen vol spanning stilstaan, als een dier dat zijn sprong gaat doen en luisterend toeziet. Zelfs Hitler houdt den adem in en kijkt binnenwaarts met zijn blik van somnambule, naar die vage, eindelooze en kleine ruimte onder zijn schedel, waar in een schemerend licht zich het panorama ontrolt van Europa, van de wereld, als in een donkere kamer. Plechtig uur der keuze, der beslissing, het plechtigste misschien in de geschiedenis van den aardbol, na de verzinking der eerste continenten, het huiveringwekkendste, waar alles in een duizeling van onbeslotenheid aarzelt. Als een god uit oude fabels worstelt hij met een donker evenbeeld. Als een kunstenaar, in wiens hoofd de chaos van sensaties en beelden nog geen belijnden vorm kreeg, wacht hij op de seconden van het contact waarin de vonk overspringt die alles illumineert met extase en klaarheid, die al het negatieve positief maakt.
Het gebeurde hem nog niet, dezen ‘god in 't diepst van zijn gedachten’, hem, die de kaarten kleurt der atlassen alsof hij aquarelletjes schildert, hem den Geteekenden Zwerver, voor wien twee trotsche keizerrijken in puin moesten vallen vanaf de minuut dat hij in een wieg werd gelegd, voor wien twee doorluchtige keizers het veld moesten ruimen om hem den ‘Lebensraum’ te verschaffen welke hem onafzienbaar door de Nornen was toegewezen als een ongeëvenaard, als een weergaloos geschenk, grooter, verrukkelijker gave dan ooit een sterveling te beurt viel, dionysisch bedwelmend en vervoerend, het gebeurde hem nog niet dat hij zijn grenzen, zijn mogelijkheden, zijn baan zag afgebakend en beperkt tot op enkele millimeters na, welke hij niet kan overschrijden zonder alles te wagen wat hij was en werd, zonder het gevaar te loopen zichzelf te logenstraffen en zijn buitensporig fortuin, van terug te tuimelen naar het niet.