Onhoudbare these
Laten wij doen als zij, en met wegcijfering van alle mogelijke pro en contra het axioma aanvaarden der stommiteit eener nota die een Duitsch leger van 300.000 man (gegarandeerd natuurlijk!) verwierp als ontoelaatbaar! Toegegeven. Door een stommiteit en een onbillijkheid te begaan noopte Frankrijk Duitschland zijn bewapeningsvrijheid te hernemen. Deze beslissing, uitgevoerd in een billijke, defensieve, harmonische militariseering, behoefde geen enkel onheil te spellen, geen enkele ramp te berokkenen, noch gevaar, noch schrik. Zij deed dat ook niet aanvankelijk. Noch Frankrijk, noch Engeland (beiden blind voor de Italiaansche en Japansche super-militariseering) reageerden. Maar wat noopte Duitschland om zijn totale productie in te richten op het oorlogsbedrijf, om zijn gansche fortuin te steken in extravagante krijgstoerustingen, om zich vanaf 1933 geleidelijk uit den normalen wereldhandel terug te trekken, om wapenen, kruisers, ontploffingsmiddelen en gevechtsvliegtuigen te kapitaliseeren, om de bijna complete arbeidskracht zijner natie te verspillen in een improductieve productie, om zooals Goering zei: kannonnen boven boter, en Goebbels pas nog, kanonnen boven koffie en tabak te verkiezen? Niets verplichtte of noodzaakte Duitschland om tegen geheel Europa, tegen de geheele aarde op te wapenen en zich, als fatale prijs daarvoor, te voeden met surrogaten. Niets, absoluut niets dwong het tot zulke excessen. Vanaf Hitler's triomf in 1933, vanaf 1935, eerste periode der militariseering, toen Duitschland nog betrekkelijk kwetsbaar was, tot vorigen herfst en dit voorjaar, heeft de evolutie der historie overvloedig aangetoond dat niemand eraan dacht om een natie die klaarblijkelijk haar evenwicht kwijtraakt, die met toeleg en opzet uit haar lood gerukt werd, gewelddadig tot de orde te roepen.
Dat deze gezond-verstandige weerlegging der Hitleriaansche thesis niet onweerstaanbaar in Duitsche hoofden opkomt blijft bij alle censuur en dressuur per slot verwonderlijk. Maar dat Fransche koppen die thesis zoo-zoo slikken, haar vergoelijken, ze ten overvloede verdedigen, ziedaar iets verstommends, iets onthutsends. Rondom die thesis nochtans, als om een onzichtbaar attractie-punt, zal de conferentie draaien. Wie het Hitleriaansche standpunt aanvaardt behoeft haar niet te refuteeren. Doch wie haar niet refuteert moet er zich aan onderwerpen, en aan al haar consequenties, waarvan de vervaarlijkste deze is: dat bij de wijze waarop de Duitsche economie werd ingericht, alles wat men Duitschland gratis of niet fourneert of distribueert, voor meer dan driekwart machinaal en automatisch, wordt getransformeerd in een werktuig om de reeds bereikte suprematie te vergrooten en te bevestigen.
Het schijnt niet dat het Fransche gouvernement, te oordeelen naar de uitlatingen van Georges Bonnet en Daladier, van nature naief genoeg is om de remedie voor deze verteerende kwaal te zoeken op een dier conferenties, waar Frankrijk sedert twintig jaren stuk voor stuk de veeren verloor welke het vandaag mist om uit te vliegen en den chaos te domineeren. Men zou echter het veilige gevoel willen hebben dat de Fransche regeerders in deze afwijzende houding gesteund worden door al hun feitelijke of virtueele bondgenooten. Want op een conferentie valt niets te winnen, zelfs geen tijd, terwijl men er alles van duchten mag, zelfs een ultimatum.
[verschenen: 29 maart 1939]