Eén klomp ijzer
Zooals de zonnekorst, sinds lang chemisch ontleed, bevatten zij hoofdzakelijk ijzer, ongeveer 12%. En redeneerende per analogie, aarzelt Dauvillier niet om te concludeeren dat de spreekwoordelijke ingewanden der aarde een ontzaglijke klomp ijzer moeten zijn, met een middellijn van ongeveer tien duizend kilometer. De temperatuur dezer ijzermassa zou 1200 graden bedragen. Haar kleur is donker-rood. Er heerschen ongehoorde pressies in dezen metalen bol, maar sinds een milliard jaren koelt de aarde niet meer af. Want rondom de ijzeren, compacte, stevige pit plooide zich in verschillende lagen een steenig onhulsel van basalt en graniet, tot een dikte van circa zestien honderd kilometer, dat genoeg radium bevat om voor een constante verwarming te zorgen tot het einde der eeuwen.
Dit omhulsel echter, met zijn grillig reliëf van bergen en afgronden, die ontstaan zijn uit opzwellingen, blazen en luchtbellen, borrelingen eener materie welke in zijn oorsprongen gekookt heeft en gesmolten is, dezelfde blaren en ronde kraters die men waarneemt op de maan, maar die op de aarde getransformeerd werden in zeeën, toen de waterdampen zich condenseerden, dit omhulsel zou niet hechter aan den metalen romp bevestigd zijn dan als ware het een granieten vlot, drijvend op kleverige, niet geheel verharde fundamenten van nog kneedbaar basalt, niet hechter dan een sinaasappel, waarvan de schil zou kunnen draaien rondom de vrucht, of de bast van een boom rondom zijn stam. Aldus wordt verklaard hoe Spitsberg zich eermaals heeft kunnen bevinden onder den Equator en de Zuidpool in Midden-Afrika. De monsterachtige pit bleef stabiel in haar as, maar het dunne oplegsel der schors, met zijn oceanen en continenten, verschoof op de glibberige fundeering die een dikte heeft van ongeveer duizend kilometer. Sinds ettelijke eeuwen evenwel schijnt de korst niet te draaien, want dat zou men merken, wijl in zulk geval de Poolster van plaats zou verwisselen, gelijk ze eertijds gedaan heeft.
Deze theorie is misschien niet minder fantastisch dan alle vroegere en de specialisten in aardbevingen en cosmische fenomenen hebben er in de eerste plaats hun oordeel over uit te spreken. Maar is niet de heele wetenschap een sprookjesachtig labyrinth, waar men tastend en schoorvoetend een uitweg zoekt naar de waarheid? In afwachting dat de geleerden een stap verder zetten, kan men zich altijd verheugen dat de theorieën van Dauvillier in alle richtingen een uitzicht openlaten naar een levensvatbare toekomst. Zelfs de metaal-industrie kan gerust zijn. Hoeveel kanonnen men ook giet, nimmer zal zij ijzer tekortkomen, als men diep genoeg graaft.
[verschenen: 17 maart 1939]