Reeds in 1931 een aanklacht
Al die fraaiigheden waren min of meer publiek geheim. Want niet lang was Bernard Natan geïnstalleerd in zijn directeurs-zetel of een der aandeelhouders, die het nauwer nam met de moraal, wien Natan's gezicht niet beviel, of om gewichtiger maar nog duistere motieven, diende een klacht in bij de Justitie. Dat geschiedde in 1931: het is dus niet van gisteren. Natan wist dien ontevredene van de baan te werken door hem persoonlijk schadeloos te stellen. Gelijk de firma Pathé echter maakte die sputteraar kleintjes. Voor de eenen werd het indienen eener aanklacht een soort van industrie waarmee geld te verdienen viel. De anderen, een tikje fatsoenlijker, vereenigden zich tot een syndicaat. Verscheidene jaren kampte Natan met dit buitengewone vennootschap dat zijn ondergang gezworen had. Door een zijner trawanten liet hij zelfs den president dier weerbarstige aandeelhouders op den openbaren weg buiten gevecht stellen zonder dat het gerecht termen vond om in te grijpen. Doch niemand van al wie Natan complimenteus de hand drukten, van al wie voor hem bogen, van al wie hem scenario's leverden, niemand van al wie evolueerden onder licht zijner sunlights, was van deze verdachte avonturen onkundig. Ieder speelde stommetje. Natan immers was de almachtige ‘Tsaar van de Bioscoop’. Hij bezat huizen, villa's, kasteelen, jachtvelden, plezierbooten, een renstal, een regiment lakeien... et tout et tout.
Men speelde stommetje tot hij eindelijk gearresteerd werd, met Cerf, de aangetrouwde neef van Blum, en een derde acoliet, een zekere Johannides, een vage, bleeke handlanger, die eensklaps last heeft van zijn geweten en optreedt als beschuldiger. En vandaag, nu hij in de kast zit, kunnen alle ingewijden, die gedurende jaren zwegen als karpers, het boekje opendoen dat Natan zoo lang geducht heeft en op welke laatste bladzijde het woord Bagno geschreven stond. De arme Natan! Hoe dikwijls moet hij in de dagen zijner heerlijkheid gedacht hebben aan zijn dubbelganger Stavisky! Hodie mihi, cras tibi. Zooals Stavisky kwam uit het ghetto van Kief, zoo ontsnapte Natan uit het ghetto van Jassy in Roemenië. Zijn vader, een klein winkeliertje, droeg den geurigen naam van Tannensaft. In het havelooze plunje van een bedelaar deed hij zijn eerste schreden op Franschen grond, te Marseille, onder de smerige bevolking der gereserveerde kwartieren. Zijn eerste lauweren in de bioscoop behaalde hij als acteur van pornografische films, bestemd voor speciale etablissementen van Montmartre, en de twee halfronden. Op zijn kerfstok had hij een veroordeeling wegens vergrijp tegen de zeden. Honderden malen heeft hij getracht de voornaamste dier obscene rolprenten, getiteld Vaseline Bleue, af te koopen van de eigenaars. Maar steeds opnieuw ontving hij een stijlvol gecalligrafeerde uitnoodiging van ‘vrienden’ om een particuliere voorstelling bij te wonen van Blauwe Vaseline, met Bernard Natan in de lubrieke hoofdrol. En steeds moest hij opnieuw dokken. Welk een schaduwen over dit brillante leven, en welk een vunzen bijsmaak moest hij hebben wanneer onder de champagne de misselijke dampen opborrelden van een drekkigen bodem. Bijna zou men medelijden krijgen met een zieligen Tannensaft die zooveel misères te verbergen had onder de groote aria's van representatieve figuur.