Een steen
Ziehier het geval dat onze gezichtshoeken schijnt te verruimen en te verlichten. Ergens in de Vendée, te Le Poirée-sur-Vie, verscholen in de bosschen, gelijk de meeste overblijfselen der prehistorie, ligt een geweldige, zware steen. Hij heeft het uiterlijk van een bol, eenigszins afgeplat aan het boveneinde, en heet in den volksmond Pierre de la Merlière. Zooals verschillende andere monumentale blokken welke een geheimzinnig ras achterliet in de oorden grenzend aan den Oceaan, vertoont deze gebeitelde rots uitgeholde dopjes op zijn breede flanken, en richels die lijken op lijnen of geulen. Zij zijn fijn afgewerkt en kunnen dateeren uit de periode van den gepolijsten steen. Sinds echter de geleerden deze uithollingen kennen, twisten zij over hare beteekenis en hare eigenschappen. Sommigen schreven ze toe aan de werking van den regen welke gedurende duizenden jaren op dat graniet was neergedruppeld. Sommigen meenden dat zij dienden om het bloed op te vangen en te kanaliseeren van slachtoffers die onder het mes van priesters gekeeld werden ter bedaring eener onmeedoogende godheid.
Eeuwen en eeuwen waren de menschen langs de Pierre de la Merlière voorbijgegaan zonder dat het massieve gevaarte een lumineuzer gedachte in hun verstrooide oogen opriep dan dat het een verbazend groote steen was en dat alleen joost wist hoe hij daar verzeild kwam. Tot op zekeren dag een prehistoricus passeert te Le Poirée-sur-Vie. Het is Marcel Baudouin en hij heeft reeds vijftig jaren ervaring achter den rug. Van een wetenschap die in Frankrijk ontstond en waar het niet mankeert aan eminente persoonlijkheden, is hij een der betrouwbaarste en origineelste vertegenwoordigers.
Hij ziet het gladde, glimmige blok, zijn holten, zijn groeven. Hij telt ze en vindt er 275. Lange maanden, den steen beklimmend met een ladder, hem op handen en voeten onderzoekend, mijmert hij over een beeldhouwsel dat niet toevallig kan zijn. Geleidelijk begint zich een voorstelling af te teekenen in zijn brein. In die opeenhooping en warreling van doppen ontwaart hij van lieverlede een plan, een bedoeling, een harmonisch ensemble. Die zeven punten, juist van lijn en van afmetingen, kunnen de figuur beduiden van den Grooten Beer, het gesternte dat altijd onveranderlijk gestraald heeft boven het hoofd der menschen. Die tros, dat zijn de zeven Pleiaden in hun oudste gedaante. Zoo identificeert hij beurtelings verscheidene constellaties. Bij de eene ging de zon op, bij de andere onder, bij een derde stond ze in haar zenith. Het geheel vormde een soort van rad, verdeeld m acht vakken, elk een sterrebeeld bevattend.