De vliegende dood
Op de luchtvaarttentoonstelling te Parijs was ongeveer 90% der vliegmachines militair, doch haast geen enkel land durfde zijn nieuwste modellen te exposeeren.
Parijs, 26 Nov. 1938
Wat zou men zeggen, en wat denken, wanneer negentig procent eener automobiel-tentoonstelling bestond uit een expositie van tanks, pantserwagens, strijdkarren, troepentransporten, en overige geblindeerde voertuigen? Men zou mompelen: in de wereld loopt iets spaak.
Welnu, dat percentage negentig geeft ongeveer de verhouding weer tusschen de militaire vliegmachines en de andere, op den zestienden Salon de l'Aviation, die gisteren geopend werd door den President der Republiek. Er zijn vijf-en-twintig constructeurs van vliegtuigen. Maar de bezoeker heeft nog geen half uur onder hen rondgewandeld of de vreemde gewaarwording bevangt hem dat het toerisme, de sport, de handel, het verkeer tennaasten bij uit de lucht verdwenen zijn alsof een geheimzinnige hand ze van den aardbodem heeft weggevaagd.
Hoe weinig iemand ook geneigd is om zich door voorgevoelens te laten versomberen, een soort van beklemming zal niettemin zijn gemoed binnensluipen. Alle droomen immers welke de mensch sinds Icarus gekoesterd heeft over vleugels, alle gedachtenassociaties van bevrijding, van opstijging naar een hooger licht, van wegzweven in een wolkeloos azuur, van losmaking uit de boeien der zwaarte, en alle verdere poëzie waarin hij hervonden paradijzen binnenzeilde als op wieken van engelen, al die beelden en fantasieën, welke hem vergezelden tot in den slaap, worden verdrongen door tegenovergestelde symbolen, waarvan het minst geduchte nog verwijst naar de regionen van duisternis waar geween heerscht en geknars der tanden. Want bij negentig procent der hier aanwezige vleugels gapen aan den voorkant twee of meer ronde gaten waaruit zij vuur kunnen spuwen en een groot aantal der luchtschepen hebben in den bodem van het schuitje het valluik waaruit de bommen zullen neersuizen met hun vergruizelend geweld.
Wanneer men naast deze verdelgingsmonsters, welke voor hen bestemd zijn, de nieuwsgierigen ziet heen en weer drentelen met dezelfde argeloosheid waarmee zij een museum van ouderwetsche folterwerktuigen bezichtigen, en wanneer men troepen schoolkinderen onder leiding van hun meester langs trappen ziet opklauteren, vroolijk snaterend, naar machines die dood en verminking vervoeren in een vaart van 500 k.m. per uur, wanneer men zooveel onbewustheid zich ziet openbaren naast zooveel verschrikking, dan krijgen de woorden weer hun vollen zin die Jan Hus sprak op zijn brandstapel, toen een gerimpeld vrouwtje een houtblok kwam aandragen: Sancta Simplicitas!
Maar behalve de griezelige atmosfeer van danse macabre in die exhibitie der luguberste en der fataalste gebeurlijkheden, is er nog iets anders wat den Salon van 1938 niet minder typeert: de internationale achterdocht, het universeele wantrouwen.