Niet erkend
Men moet zich dan ook, ondanks de enkele feestelijkheden waarmee Frankrijk zijn honderdsten geboortedag vierde, geen illusies maken over den rang welken Bizet inneemt in de representatieve muziek-wereld. De componist die door Nietzsche werd uitgeroepen als symbool der levenwekkende zon (‘Ill faut méditerraniser la musique’ gebood de filosoof) wier glanzen den ganschen Wagner in schaduw stelde, de componist in wiens klanken Nietzsche een middel tot zelfvolmaking gevonden had, de componist die aan de Spanjaarden het besef gaf eener nationale muziek (zonder daarom minder Fransch te zijn, en zonder ooit verder gereisd te hebben dan Bordeaux), de componist die, onder een schijn van gemakkelijkheid, voor geen enkel klassiek of modern meester onderdoet in technisch, contrapuntisch, harmonisch en melodisch raffinement, de componist die met twee werken (L'Arlésienne en Carmen) over den geheelen aardbol alle records slaat van opvoeringen-cijfers, die componist, in zijn essens even onnavolgbaar als Beethoven, wordt door zijn collega's meer geduld als onontkomelijk feit, dan gewaardeerd en erkend in zijn juiste beteekenis. Zeker schrijft men niet meer gelijk de critici der première van Carmen, dat zijn muziek een hazepeper is zonder haas, dat hij met een enorm talent de melodische bekoring vervangt, dat hij zijn weg nog zoekt, dat hij van a tot z in grijze tinten blijft, dat Carmen noch scènisch noch dramatisch is, dat zijn opera een lange rij is van compromissen, of ander gebazel van hetzelfde ongeloofelijke kaliber. Maar als het publiek, om een haast ondenkbare veronderstelling te maken, zich van Carmen en L'Arlésienne afwendde zou er in Frankrijk niet één musicus te vinden zijn om met eenige overtuiging en oprechtheid te protesteeren tegen het verlies van een intrinsiek, onschatbaar muzikaal en menschelijk document. Er zijn honderden détails in het populaire oeuvre van Bizet (om slechts te citeeren: de
lage en zachte trompet uit het laatste tusschenspel van Carmen, waarin zooveel huivering en gloed gecondenseerd ligt) welke ‘de kenners’ nog steeds niet vermoed hebben, doch wier verborgen effect onfeilbaar doordringt tot den onbevangen hoorder.
Die moeilijk te verklaren systematische miskenning en onderschatting is ten slotte van weinig gewicht of belang voor de muziek-cultuur omdat de geest blaast waar hij wil. Zeker, wie zich rekenschap kan geven wat Bizet's jeugd-symphonie (enkele vage echo's van Mendelssohn daargelaten) bevat aan diepe, natuur-echte originaliteit, aan lichtwerpingen naar een verre toekomst, maar waarover een sluier viel, en die werden uitgeschakeld, om pas veel later in vollen luister op te stralen bij een Bruckner b.v. (de middenstukken van het eerste deel zijn hiervoor typeerend) wie zich daarvan eenmaal vergewist heeft, zal nimmer kunnen luisteren naar dit werk zonder dat de vreugde en de bewondering zich kleuren met een gevoel van rouw om het onvoltooide, om het gebrokene in Bizet's ontluiking. Wegens duistere oorzaken, die men aanvaarden moet omdat zij zijn en gelijk zij zijn, was het Bizet niet vergund zich meer dan tweemaal te verwezenlijken in een muziek welke aan alle discussie en alle critiek ontsnapt. Het is waar dat dergelijke gunst slechts aan zeer weinige kunstenaars uit de tweede helft der negentiende eeuw te beurt viel. En 't is waar dat wij altijd het vierde bedrijf van Carmen zullen hebben om ons te verzoenen met een onbegrijpelijk tragisch raadsel, het vierde bedrijf, dat niemand ooit heeft kunnen bijwonen, ook niet in de erbarmelijkste vertolking, zonder te schokken, te sidderen en zich gevitaliseerd te voelen in het contact met een onsterfelijke strooming, een stroom zóó machtig dat zelfs de herinnering eraan volstaat om een sensatie te wekken van geluk.
[verschenen: 9 november 1938]