Op het kruispunt
Daladier weifelt tegenover de geweldige taak die hem wacht.
Parijs, 20 October 1938
Ruim veertien dagen reeds verstreken sinds Edouard Daladier werd toegerust met de gevreesde of verfoeide Volmachten en nog steeds heeft hij ze niet gebruikt. Hij doet als een dokter die zijn patiënt met moeite overtuigd zou hebben van het urgente eener chirurgicale interventie en hem daarna kalmpjes in den steek laat. Voor een politicus, hoe gezaghebbend ook op een gegeven moment, is deze houding nog compromitteerender dan voor een geneesheer. Want rondom de sponde der lijdende Marianne, die gelijk de berg uit de fabel, zoo dikwijls reeds onder geducht kabaal een belachelijke muis baarde, en die voor dezen gewichtigen keer gaarne iets toonbaars ter wereld zou brengen, verdringen zich vele geagiteerde concurrenten. Zij nemen geen blad voor den mond. Het crediet van een minister weegt voor hen niet zwaar. Zij verstaan de kunst van een reputatie te sloopen in een ommezien.
Hoor hen schreeuwen: Vroeg hij de Volmachten voor iets of voor niets? Als hij ze ‘voor iets’ vroeg mag men veronderstellen dat hij eenigszins op de hoogte is van zijn eigen plannen. Maar als hij zijn eigen plannen kent waarom houdt hij ze dan achter de mouw? Waarom komt hij niet ermee voor den dag? Twee weken gingen verloren met gehengel en gedraal, alsof er geen haast bij was, alsof we volop den tijd hebben. Zijn ze dermate overweldigend, die plannen, dat de man aan wie we volmachten schonken, eerst links en rechts advies moet inwinnen? Zou Daladier toch nog een dier dictatoren van hout zijn, bang om zich aan koud water te branden, boven alles bezorgd zich te dekken, een dier redders ‘à la manque’, tegelijk van den kouden grond en van lik-me-vestje? Palsambleu! Juist wat we noodig hadden, en waarnaar de natie reikhalsde, was iets kordaats, iets resoluuts, iets energieks, iets waar men van omvalt, iets definitiefs, een beetje, durf, en desnoods een greintje lef. Een man wat! Een kracht! Iemand die weet wat hij wil en het doet.
Of zouden wij waarachtig moeten veronderstellen dat hij zijn volmachten gevraagd heeft ‘voor niets’? Zou hij misschien zelf nog op zoek zijn naar een plan? Zou hij nog in dubio verkeeren omtrent den aard en de fabricatie der reddingsplank? Hij heeft nochtans de gelegenheid en de middelen gehad om informaties te verzamelen. Wij hebben hem den tijd gegund. Hij komt niet onbeslagen op het ijs. Daladier is iemand met ervaring. Na vier honderd decreten uitgevaardigd te hebben die ons geen stap verder brachten, die de mooiste slag in de lucht waren welke ooit gezien werd, kan hij van ondervinding spreken en weten hoe de vork aan den steel zit. Vier honderd decreten, te drommel, zonder eenig resultaat, is geen bagatel, en men zou na zulk een kolossale inspanning kunnen aannemen dat iemand daarna is uitgepraat. Dat hij geen raad meer weet. Of dat de schuifladen van de ministerieele bureaux, waar altijd redresseeringsplannen liggen te schimmelen, zooals Tardieu zegt, volslagen leeg zijn. Men zou dat zelfs kunnen vergoelijken. Doch laat hij dan geen volmachten vragen, wanneer hij niet weet wat hij ermee zal uitrichten. Laat hij dan liever de zaken overdoen volgens parlementair gebruik. Er zijn candidaten genoeg en liefhebbers te over.