Na de nederlaag
Frankrijk bezint zich, hoe de reconstructie moet geschieden van wat in duigen ligt.
Parijs, 5 October 1938
Het is maar al te duidelijk dat op de huidige eclips welke Frankrijk schijnt in te gaan, geen woorden beter van toepassing zijn dan de brief welke Koningin Sophie der Nederlanden op 18 Juli 1866 (twee weken na Sadowa) richtte tot d'André, den secretaris van Drouyn de Lhuys, minister van Buitenlandsche Zaken onder Napoleon III, die destijds deed gelijk vandaag Duff Cooper, en ontslag nam toen hij zijn vorst niet kon bewegen tot een kloekmoedig besluit.
Onze Koningin, met een juistheid van blik die zweemt naar het wonderbare, schreef: ‘Gij maakt u vreemde illusies. Uw prestige is in de laatste veertien dagen sneller gedaald dan tijdens den ganschen duur van het keizerrijk. Gij veroorlooft om de zwakken te vernietigen, gij laat bovenmate de insolentie aanwassen, de brutaliteit van uw naasten buurman... Ik betreur dat gij het gevaar niet inziet van een machtig Duitschland en een machtig Italië. Het is de dynastie die bedreigd is, en zij is 't die de gevolgen ervan zal lijden. Ik zeg het, wijl dat de waarheid is welke gij later zult erkennen. Men had Oostenrijk ter hulp moeten snellen, naar den Rijn moeten marcheeren, voorwaarden moeten stellen. Oostenrijk laten verpletteren is meer dan een misdaad, het is een fout’.
Dit citaat kennen de Franschen (beter dan wij) want zij leeren het op school. Oostenrijk behoeft slechts veranderd te worden in Tsjechoslowakije om de voorspelling actueel te maken als een telegram van laatste nieuws. De meeste Franschen beseffen het, met hun brein en met hun instinct. Wanneer echter l'histoire se répète, het is niet fataal dat ook haar consequenties zich herhalen. Op Godesberg en München, waar Frankrijk het caudijnsche juk passeerde, mag geen Sedan volgen. Ook daarvan zijn de Fransche leiders zich bewust. Geve de Hemel dat zij in deze gesteltenis volharden.
Hun eerste reacties in ieder geval zijn niet ongunstig. Gedane zaken nemen geen keer en het noodigste was om te vermijden dat de appreciaties over het gebeurde ontaardden in onderling krakeel en verdeeldheid. Er had zich in de laatste dagen van het drama, alle prognostieken ten spijt, een partij gevormd van ‘pacifisten’ en ‘bellicisten’, die elkaar bestookten met de uiterste heftigheid. Een plakkaat van Flandin, beginnend met de woorden ‘Volk van Frankrijk, men bedriegt u’, moest door de politie worden afgescheurd, en de krant (La Liberté) waarin Flandin meende zijn pamflet te kunnen loozen moest worden in beslag genomen. Eveneens een nummer der Action Française, die verschillende ministers en politici de eerste kogels beloofde der soldaten, moest worden geconfiskeerd. Nauwelijks waren de diluviaansche luchten een beetje opgeklaard en begon een regenboog zich af te teekenen op de zwarte wolken, of links en rechts dreigde men elkaar met een grondige afrekening. Het gevaar bestond dat de troebele polemieken zich zouden voortzetten in het parlement. Deze fout tenminste, die een misdaad geweest zou zijn, is verhinderd. Ieder heeft zijn verwijten en verontwaardiging ingeslikt. Op tooverslag waren de verbetenste tegenstanders omgedraaid in menschen van goeden wille en hoewel de raadselachtige Flandin zich niet weerhouden kon aan Adolf Hitler een telegram van gelukwenschen te sturen, is er in het Fransche parlement oneindig minder gecritiseerd dan in het Engelsche en geen der drie ‘bellicistische’ ministers (Reynaud, Mandel en de katholieke Champetier de Ribes) achtte zich verplicht te demissionneeren.