Een kleinigheid
Een kleinigheid om een recent voorbeeld te geven, een futiliteit, welke de Duitsche propaganda (misschien tegen heug en meug) heeft verwaarloosd, doch die de Franschen intrigeert omdat zij aan beide zijden van den Rijn blijkbaar geheel andere snaren aanroert: Waarom noemden de Duitschers den modernsten en machtigsten hunner pantserkruisers, waarom noemden zij dat schip, dat zij in tegenwoordigheid van den Hongaarschen Admiraal Horthy van stapel lieten loopen. ‘Prinz Eugen’? Misschien omdat Eugenius van Savoje een Oostenrijksch generaal was en omdat zij Oostenrijk op markante wijze wenschten te eeren na de annexatie. Misschien! Maar hadden zij uit het historisch en heroïsch verleden van Oostenrijk niet even gemakkelijk een glorie kunnen opdiepen, welke minder hinderlijk was, minder provoceerend voor de Fransche herinnering (om te zwijgen van de Turken)? Vergaten zij dat Le Prince Eugène geboren is te Parijs? Hij was inderdaad de vijfde zoon van den Duc de Savoie-Carignan, graaf van Soissons, en van Olympia Mancini, een der vijf nichten van Mazarin, dus achterneef van den kardinaal-minister die den Dertigjarigen Oorlog sloot met het Verdrag van Westfalen. Omdat hij het jongste kind was, en op den koop toe een leelijk, onbevallig mormel, stak men hem volgens het toenmalig gebruik reeds op vijfjarigen leeftijd in de kleedij van een abbé, waarin hij, geplaagd en gesard door zijn omgeving, opgroeide aan het hof van Lodewijk XIV. Kwade tongen fluisterden dat de Roi-Soleil, die reeds smoorlijk verliefd was geweest op Marie, een andere der vijf Mancini's, had bijgedragen tot zijn geboorte. Later, toen hij een jonge man geworden was, en terwijl zijn moeder, aan wie hij hartstochtelijk verknocht was, zwaar gecompromitteerd in de beruchte vergiftigingsaffaire, een der grootste schandalen van Lodewijks regeering, vluchten moest naar Brussel om te ontsnappen aan de Bastille, hing Prince Eugène het priesterlijk gewaad aan de kapstok,
presenteerde zich bij den Koning en vroeg hem het commando eener compagnie.
Le Roi-Soleil verwaardigde hem met geen woord en met geen blik. Grievend gekrenkt en voortaan bezield met een doodelijken, onuitwischbaren haat jegens Lodewijk XIV, neemt hij op zijn beurt de vlucht, wijkt uit naar Baden, engageert zich als vrijwilliger in de Keizerlijke legers en behaalt zijn eerste lauweren onder de muren van Weenen, dat hij helpt ontzetten van de Turken. Op 25-jarigen leeftijd, als de Spaansche successie-oorlog uitbreekt, is hij generaal-majoor der Imperialen en markies van Piemont. Hij heeft slechts één vijand, één haat, één onverzoenlijke wraak: Lodewijk XIV. Hij verslaat Villeroy in Italië. Hij verplettert het Fransche leger te Hochstaedt, overwint den Duc d'Orléans bij Turijn, en wordt opperbevelhebber en veld-maarschalk. Met Marlborough zegeviert hij te Oudenaarde en Malplaquet. Prinz Eugen kan reeds droomen den ouden Lodewijk XIV de vredesvoorwaarden te dicteeren in het paleis te Versailles, waar hij de hoonendste vernederingen leed. Te Denain echter wordt hij verslagen door Villars en moest het verdrag teekenen van Rastadt. De oorlogen tegen Frankrijk waren geëindigd en in de tweede helft zijner roemrijke carrière onderscheidde hij zich voornamelijk tegen de Turken.