| |
Vooruitgeschoven post
Ter observatie van het fascineerende raadsel van het ondoorgrondelijk uitspansel.
Parijs, 27 Augustus [1938]
De volstrekte koude en de geheimzinnige, alles-doordringende cosmische radiaties vormen tezamen het meest fascineerende raadsel van het ondoorgrondelijk uitspansel. Wat kan de doodsche macht zijn eener koude welke door zooveel milliarden onmetelijke vuur-bollen nimmer werd ontdooid? Maar wanneer Holland, dank zij Kamerlingh Onnes en De Haas, in het benaderen of het verleggen van het absolute nul-punt de andere naties nog altijd een graad op den thermometer voorbijstreeft, en uniek bleef in het starre vriesgebied van evenwicht en rust waar alle beweging stilstaat, het schijnt daarentegen dat de Franschen zich in het even kille domein der Cosmische Stralen een rang verwierven, die niemand hun betwisten kan. Men zegt in ieder geval dat het ‘Laboratorium voor Cosmische Physiek’, onlangs opgericht op het groote terras van het Observatorium te Meudon, nergens ter wereld zijn weerga heeft, en al was het enkel om te kunnen dienen als punt van vergelijking, dan moet een beschrijving van dit zonderlinge gebouw niet zonder belang zijn.
| |
Het gebouw
Stel u dus voor de ronde, logge romp van een soort water-toren of gas-reservoir, die uit het vlakke zand oprijst. Het dak is lichtelijk hellend, met een bolle zwelling in het midden, als een uitwas. Op de hoogte waar de goot zich zou moeten bevinden zijn openingen zichtbaar die herinneren aan de patrijspoorten van een schip. Een deur is niet te bekennen. Langs een deel van den buitenwand echter slingert zich een wenteltrap, welke voert naar een der kijkglazen. Hier is de ingang van den afgeknotten toren. Men treedt er binnen over de zolder, en op handen en voeten kruipend, als door het man-gat van een stoom-ketel. De binnenkomst is een heel avontuur en doet denken aan een gezonken onderzeeër, aan een duikerklok, aan een ondergrondsche kazemat van beton. Hier is alles geblindeerd, het plafond, de muur, de vloer, en met dikke schotten geïsoleerd van de levende wereld. Reeds op deze bovenverdieping is elk contact verbroken met de aarde en de menschen. Het is de eenige plek op de planeet waar men zich met recht alleen kan voelen, want de golven der Radio, die overal insluipen, zelfs in de kronkels onzer hersens en de holten van ons hart, stuiten af op dit bolwerk van lood en zink.
| |
De matelooze dissonant
Deze bovenverdieping evenwel, gehuld in een schemerend aquariumlicht, behangen met dikke leidingsdraden, en gemeubeld met instrumenten waarvan men tevergeefs de manipulatie tracht te raden, is slechts een voorbereidende, provisorische verschansing. Op den beganen grond immers, zoowel als in de ingewanden der aarde of op den hoogsten wolkenkrabber, en zonder dat wij ons ervan rekenschap geven, leven wij in een onzichtbaar web van myriaden radiaties. Alles straalt, alles vonkt: de lucht, het zand, de rots, de steen, het metaal, de spleet van een muur, en zonder twijfel wijzelf. De golven, welke de sterren werpen in de oneindigheden van het universum, bereiken ons als een vage, nauwelijks waarneembare klank temidden der cacophonie van een kermis. Het is juist de kunst en de moeilijkheid om dat mengelmoes van parasieten af te weren, om het te filteren, om het zoo te schiften dat uit het warnet van den mateloozen dissonant geen enkele trilling tot de instrumenten kan doordringen dan het gegons (als men 't zoo noemen mag in menschelijke termen) en het gesuis der eeuwige stilte.
| |
Alleen
Om zich te beveiligen tegen alle verwarringen en wanklanken zou men moeten zweven temidden van een oceaan, halverwege de oppervlakte en den bodem. Wij dalen daarom een verdieping lager in den toren van Meudon. Op de vloer puilt een koker als een enge put, men zoekt met de voeten een ladder en klautert naar beneden. Als de opening hermetisch gesloten is en de koker volgepompt met water, zijn wij omringd, behalve door een zwaar schot van niet-geleidend metaal, door een twee meter dikken vloeibaren muur. Water van alle kanten, boven, onder en rondom ons. Hier is het absolute nulpunt der radiaties van ons zonnestelsel. Hier houdt de werking op van Mars, Jupiter, Uranus of Pluto. Men is buiten het bereik van alle magnetische, radioactieve krachten. Men is er geïsoleerd van zijn eigen horoscoop, onafhankelijk en vrij van invloeden, voor den eersten keer in ons bestaan. In die gezuiverde ruimte dringt niets door dan de harmonie der verwijderdste sferen.
| |
De installatie
Dat denkt tenminste Dauvillier, de heer dezes huizes, een geleerde zooals men er beschreven vindt in ‘Compagnons de l'Univers’, de merkwaardige, weinig gelezen roman van Rosny, welke enkele jaren geleden verscheen, en waarin drie zoekers geschilderd worden die speuren naar een waarneembaar teeken uit de peillooze uitgestrektheden van een firmament dat ligt achter de nevels van den Melkweg. In dit binnenste van zijn ontoegankelijken tempel in dat nauwe tabernakel, gebied van het volmaakte zwijgen, installeerde Dauvillier zijn ionisatiekamer, een soort van blanke kogel gevuld met argon onder pressie van honderd atmosferen dat geïoniseerd wordt door de cosmische radiatie welke het doorboort. Mocht men om eenige reden twijfelen aan de herkomst der opgevangen golvingen dan kan dit toestel nog geïsoleerd worden onder een pantser van zink dat drie honderd kilo weegt. In deze volstrekte leegte installeerde Dauvillier eveneens zijn Tellers van Sterrenvonken. Want voorloopig zijn de levensteekens uit de uiterste duisternissen der ruimtelooze ruimte, voorloopig zijn die fantastische polskloppingen van het Heelal nog kalm genoeg om geteld te worden. En ook daarbij trof hij alle denkbare voorzorgen die de authenticiteit kunnen waarborgen van de noten der astrale toonschaal. Om niet te riskeeren dat zijn toestellen, zelfs onder menigvoudige blindeering per toeval gamma-radiaties zouden opvangen b.v., moet het signaal der ster drie groote buizen passeeren, elk gevuld met een verschillend gas, en elk een electrisch veld vormend waar een straal een ontlading veroorzaakt. Enkel de cosmische stralen bezitten voldoende penetratie-vermogen om dezen drie-dubbelen hinderpaal te overschrijden. Pas wanneer elk der drie buizen gereageerd heeft is de boven-aardsche, boven-zonsche oorsprong van de vonkeling gegarandeerd, en pas dan wordt het herkenningsteeken der Ster geteld.
| |
De observatie
Met welke Sterren trad men op den heuvel van Meudon in verbinding? Dauvillier weet het niet. Welke is de natuur dezer almachtige, alomtegenwoordige, onafwendbare energie? Men kan er ternauwernood naar gissen. Totnutoe kunnen haar manifestaties enkel geteld worden, en dan nog met behulp van dit ongeloofelijk omslachtig apparaat. Dat is schijnbaar weinig. Maar wie vermoedde dat de Volta-zuil en de Leidsche Flesch treinen zou doen rollen? Wie vermoedde bij de eerste Hertziaansche vonk dat zij muziek en taal zou worden? Wie zou dus durven schatten wat Dauvillier, schildwacht op zijn eenzamen post, voor nieuws en ongehoords aankondigt in wat hij tellend observeert aan den versten horizon der hemelen?
[verschenen: 13 september 1938]
|
|