Veertiendaagsch bestand
Tweehonderdduizend Fransche metaalbewerkers uit de oorlogsindustrie zijn met hun gezinnen ‘op vacantie’.
Parijs, 10 Augustus [1938]
Voor den tijd van veertien dagen liggen alle fabrieken van het industrieele Parijsche bekken stil.
Nergens waar gewoonlijk een motor schokt en ronkt, draait een machine.
Uit de schoorsteenen van Renault, Michelin-Citroën, Hotchkiss krult geen pluimpje rook. Alle vuren zijn gedoofd. De lucht is helder geworden alsof men langs den horizon eindelijk de ruiten heeft gewasschen. Van alle kanten der stad ligt Montmartre met zijn kalk-witte basiliek op twee passen afstand. Ze is monumentaal, imposant, zoo gezien, scherp geteekend, als een scheur, een pleister, een lapstuk aan den hemel, maar bepaald niet mooi, en minder kunstig gelijnd dan de ijzeren Eiffeltoren.
Een ouderwetsche kalmte hangt over alle werkplaatsen en ateliers. De rust van een plattelandsch stationnetje waar de laatste trein gepasseerd is. Voor 't eerst sinds maanden hoort men een dier natuurlijke geluiden welke in ieders herinnering erfelijk gegrift zijn en die voortaan klinken als echo's uit het verleden: een kip die kakelt, een ezel die probeert te balken.
Welk een stilte! Bij tienduizenden zijn de arbeiders vertrokken, alleen of met hun familie. Allen op denzelfden dag, alsof de omstreken van Parijs plotseling ontruimd moesten worden. Men heeft de treinen geteld, de extra-treinen, de uitgereikte spoorkaartjes. Ze loopen naar de zes honderd duizend. Elke acht minuten gedurende het etmaal vertrok een konvooi, naar de stranden van het Noorden en het Westen, naar de blauwe zeeën van het Zuiden, naar de bergen, naar de wouden waar nog het geweide hert draaft en het everzwijn. Zulk een uittocht is meer dan een volksverhuizing. Het is een volksverhuizing met stoom en electriciteit. Het was de eerste welke men bijwoonde en zij geschiedde onder een temperatuur van 90 graden in de schaduw en met de volmaaktste orde.