| |
Revolutie in de wetenschap
De evolutie-leer, de grandiose scheppingstheorie, het dogma der natuur-wetenschappen om ver geworpen.
Parijs, 6 Augustus 1938
Zonder ook maar eenigszins partij te trekken, noch voor noch tegen, en eer geneigd zijnde om elke verantwoordelijkheid af te schudden voor hetgeen hier volgt, moeten wij onze lezers niettemin in kennis stellen van een evenement dat sommigen beschouwen als het begin eener wetenschappelijke omwenteling en welks gevolgen derhalve onafzienbaar kunnen worden. Professor Paul Lemoine, een der grootste Fransche geleerden en het eigenlijke kopstuk der Natuurlijke Historie, heeft verklaard dat het Darwinisme, de Evolutie-leer, het Transformisme, of hoe men het ook noemen wil, kortom de grandiose scheppings-theorie waarmee tot nu toe de meeste geleerden in principe accoord gingen, en waarvan de grondslagen onwrikbaar beveiligd schenen door een arsenaal van de machtigste bewijsstukken, Paul Lemoine heeft verklaard dat dit fundamenteele dogma der Negentiende Eeuw onhoudbaar geworden is, verouderd, verjaard, versleten, kaduuk, omdat zijn uitgangspunten berusten op gegevens welke de jongste onderzoekingen één voor één annuleeren, of minder kras gezegd, neutraliseeren.
| |
De wetenschappelijke tempel stort in
Dat is alles en het is geen kleinigheid. Het Transformisme, dat de Genesis van den Bijbel en de Genesis van alle overige oude en nieuwe godenleeren verving door een vernuftig geconstrueerd systeem waarin de menschelijke behoefte aan redelijkheid voor zoover dit mogelijk was, zich bevredigd voelde, het Transformisme, waarin de gelijkvloersche Tuin van Eden het veld ruimde voor een wonderbaarlijke jacobsladder, gerezen uit de afgronden der zeeën, reikend tot aan de hoogste toppen van de waarneembare wereld, een fenomenale jacobsladder waar iedere sport was ingenomen door den voorvader van den volgende, en waar helaas slechts één schakel ontbrak om te mogen roemen op volmaaktheid, de beruchte Missing Link, die, hoewel altijd vermist, altijd aanvaard is als een boven elken twijfel verheven Realiteit (zóó onaanvechtbaar scheen het systeem), dat merveilleuse, miraculeuse en tegelijk rationeele Transformisme bevindt zich aan de basis van alle moderne gedachte en als een levenwekkende zon aan den oorsprong van elk hedendaagsch streven. Het werd de steunpilaar der moderne biologie. Het werd een philosophie.
Bijna al onze politieke, sociale en religieuze concepties zijn ervan doordrenkt. Men behoeft niet diep te graven om in de ras-theorieën van Hitler determineerende invloeden te bespeuren van Darwin, Lamarck en Haeckel. Men kan haast geen enkel wetenschappelijk genie citeeren der laatste driekwart eeuw welks oriëntatie niet bepaald werd door het Transformisme. De Evolutie was de Tempel geworden der Kennis. De Tempel met zijn Alpha et Omega, met zijn ontsluierd geheim, met zijn wegwijzers die de richting aanduidden naar de verste toekomst. En wanneer dat alles dwaling en vergissing zou zijn? Wanneer die kolommen wankelen? Wanneer dat Heiligdom instort? Wat dan? Waardoor zal men het vervangen? Waar zal men den moed en het geloof vandaan halen om van voren af aan te beginnen? Om de voornaamste waarden te reviseeren? Om alles te verloochenen waarop men betrouwd en gebouwd heeft? Dat kan alleen hen verheugen die de Twintigste Eeuw verwijten dat zij tot nu toe slechts geweest is een Negentiende-bis, een da-capo fatale Negentiende, waarvan zij niets geërfd scheen te hebben, op allerlei gebied, dan de dwalingen. Zou Professor Lemoine, die niet terugdeinst voor zulke consequenties, een held zijn, een moderne Samson?
| |
De kikker...
Een der aanleidende oorzaken van den geweldigen omkeer dien wij wellicht moeten maken, is een Kikker, een doodgewone Kikvorsch welke te voorschijn kwam, na een begrafenis van millioenen jaren, uit een vroegtertiaire terrein-schacht van Quercy, een der prehistorische Fransche provincies, beroemd om haar onmetelijke onderaardsche holen. Die kikker, uitstekend geconserveerd, en zoo goed als onbeschadigd teruggegeven door de aarde die hem bewaarde, lijkt als een tweelingbroer op de tegenwoordige kikvorschen onzer waterplassen. In de oer-nachten kwaakte hij zonder twijfel de eeuwige en onbegrijpelijke hymne welke wij nog dagelijks vernemen. Maar den Mensch hebben zijn oogen nooit aanschouwd. Maar deze kikker is de volwassen tijdgenoot eener periode toen de monsterachtige kruip- en knaagdieren, de vliegende en schuifelende mastodonten nog niet wisten hoeveel teenen zij aan hun uiteinden zouden tellen, toen de rhinoceros nog in dubio stond of hij horens zou dragen, en hoe, en hoeveel, en waar en waarom; de periode der reusachtige hagedissen en salamanders, der gedrochtelijke vleermuizen; de periode der duizenden ingewikkelde problemen, waarop de Scheppende Kracht zich sinds duizenden eeuwen afsloofde; de periode tijdens welke alles, maar dan ook alles, in een zoogenaamden staat van Evolutie verkeerde. Tusschen die monsters, zijn onberekenbaar verre voorouders, was die volledig afgewerkte, in de puntjes voltooide kikvorsch, een kikker die nimmer geëvolueerd had, volstrekt niet op zijn plaats. Maar onloochenbaar was hij daar: het fossiele bewijs van een onweerlegbaar en verpletterend feit.
| |
Meer getuigen
Die kikker echter (die reeds een dikkop moet geweest zijn), is niet de eenige getuige welke Paul Lemoine oproept uit het versteend verleden. Hoe meer wij ontdekken zegt hij, hoe meer wij opdelven, des te evidenter wordt het dat er in de verwijderdste tijdperken dieren en planten geleefd hebben die soortgelijk zijn, analoog, aan de dieren en planten van vandaag. Ontelbare insecten, millioenen jaren oud, en zelfs de straaldiertjes, wier stamboom teruggaat tot honderden millioenen jaren, hebben nimmer geëvolueerd. Alles tezamen genomen, meent de geleerde, komt men tot de conclusie dat in het begin van het Cambrische tijdperk, op een der oudste sedimentaire terreinen, dus vier à vijf honderd millioen jaren her, de fauna en de flora, op een of twee vertakkingen na, overeenkomstig zijn aan de fauna en de flora van heden.
Als er dus in het leven op deze planeet een belangrijke evolutie heeft plaats gegrepen, zou men haar moeten terugleggen naar perioden welke ontoegankelijk zijn voor ons onderzoek. Doch als men verplicht is waar te nemen dat gedurende een half milliard jaren de evolutie ten naasten bij heeft stilgestaan, over welke oneindigheden van duur zou men dan moeten beschikken om de evolutie van alle levende wezens aannemelijk te maken zooals het Transformisme ze heeft vastgesteld? Vijftig milliard jaren? Honderd milliard? Tegen dergelijke cijfers protesteert de wetenschap der geologen. Met verschillende procédé's, die tot gelijkluidende resultaten voeren, hebben zij aan de aarde een ouderdom toegekend van hoogstens twee milliard jaren. Vijftig milliard jaren geleden bestond er geen aarde. Zelfs de Zon was toen nog niet geboren. Bijgevolg concludeert Lemoine, is het onmogelijk de theorie te aanvaarden eener evolutie die aanvangt met een oorspronkelijke oer-cel. En niet alleen de Tijd weerspreekt de opvatting eener geleidelijke ontkieming, doch ook het plotselinge optreden van soorten waarvan geen enkele voorzaat kan worden aangewezen. Vanwaar b.v. komen in 't begin der Liasperiode de eensklaps verschijnende oesters, nauwelijks verschillend van de oesters welke wij met een beker champagne verorberen in een hedendaagsch restaurant? Vanwaar de algen van het vroegste krijt-tijdperk? Vanwaar de ‘Hippuriten’, groot dier in den vorm van een horen, dat zonder voorzaten tijdens de Turonische periode uit de lucht komt vallen?
| |
Het eeuwige waarom?
Men zal dus, wanneer het den geleerden niet lukt de pertinente critieken te ontzenuwen van hun verbijsterenden collega Lemoine, iets anders moeten zoeken om het mechanisme te verklaren der geschapen en der scheppende natuur. Zullen wij erbij winnen? Tot nu toe lag er, dank zij 't idee der evolutie, in het gekwaak van een kikker, in het getjilp eener musch, een zeker geruststellend perspectief, waarin sommige benauwende vragen een soort van antwoord kregen, waarmee men genoegen kon nemen. Met een beetje geduld, wat hun gelukkig niet ontbreekt, konden kikker en musch hopen een trapje hooger te stijgen. Maar wat in 's hemels naam kan het doel, de beteekenis zijn van zooveel duizenden onbewuste, eenvormige kreten, uitgestooten sinds honderden millioenen jaren, wat kan hun zin zijn, wanneer de uitweg eener evolutie hun blijft afgesneden? En wat wordt in dit nooit transformeerend heelal de plaats, de rol, de bestemming van den Mensch, die, zijn eigen melodieën zingend, zich over deze onbegrijpelijke aarde beweegt als een blinde in een labyrinth?
[verschenen: 23 augustus 1938]
|
|