Kostelijk verblijf
Wat dit bezoek van alle voorgaande onderscheidde en wat de moeilijkheden nog vermeerderde was de omstandigheid dat het Koningspaar niet logeerde bij zichzelf, op de Engelsche Ambassade, zooals Edward VII gedaan had in 1903, en George V in April 1914, maar dat zij zich te gast bevonden bij de Franschen. Parijs nu bezit geen paleis, ruim en statig genoeg om een vorst te herbergen met zijn hofhouding. Men had daarom den Quai d'Orsay, oorspronkelijk een aristocratisch heerenhuis, gebouwd tusschen 1845 en '55 en gewoonlijk bewoond door den Minister van Buitenlandsche Zaken met zijn personeel, gemeubeld als paleis. Dat heeft millioenen gekost doch de inrichting was onberispelijk. De slaapkamer des Konings kwam recht van Fontainebleau en George VI sliep in het eigen bed van Napoleon I. De wanden der diverse salons waren behangen met familie-portretten van de grootste meesters, en met beroemde doeken afkomstig uit het Louvre. Aan de Koningin had het protocol gevraagd welke haar lievelingskleur was en zij antwoordde: lindengroen. Hare appartementen werden dus gestoffeerd met zijden weefsels en tapijten in deze nuance. De wanden waren versierd met de bekoorlijkste stukken van meesters der achttiende eeuw. Hare Majesteit sliep in het bed van Marie-Antoinette, afkomstig uit het paleis van Versailles. Zij had een telefoon van geciseleerd ivoor en een speciale lijn met de koninklijke paleizen in Engeland. De Koning en de Koningin hadden badkamers zooals een milliardair en een bioscoop-ster ze zich nauwelijks kunnen droomen. De eene met wanden van bewerkt glas en lak, en een kuip van gouden mozaïek; de andere gestoffeerd met flonkerende zijden handweefsels, een kuip van paarlemoeren mozaïek, een vloer van ingelegd onyx. Voor een gestileerde verlichting der verschillende zalen en vertrekken had men drie en twintig duizend aparte lampen-onderdeelen laten teekenen en vervaardigen. Niets evenwel gaf den indruk van overdaad of overlading; alles getuigde van de
natuurlijkste distinctie. Van buiten was het grijze paleis onversierd; een deel der kade echter was geplaveid met tegels in de Engelsche kleuren.
Dit was het decoratieve en architectonische, het statische deel der receptie. Het dynamische bleek niet minder geraffineerd en volmaakt. Elke openbare plechtigheid, civiel of militair, was geregeld volgens de strengste eischen van etiquette en protocol, doch bleef niettemin soepel als een goed ballet. Want als de vrouwelijke toiletten uiteraard feeëriek kunnen zijn, ook de uniformen kunnen in lijnen, kleuren en gebaren een buitengewoon gehalte aan schoonheid vertolken en men kreeg zelfs de impressie dat de eenige stijl welke in de twintigste eeuw een levende realiteit zou mogen heeten, zijn incarnatie en zijn toevlucht gezocht had in de optochten waarmee men de Britsche souvereinen bij dag en bij avond door de Fransche hoofdstad leidde. Om een détail te citeeren uit de tienduizend: niemand kon op deze wereld een hoogere, een edeler perfectie wenschen of fantaseeren dan de fanfare van koperorchest waarmee vanuit een loggia de President der Republiek en het Koningspaar van Engeland verwelkomd werden in de Opéra.