De ‘bevolking’
De menschen zouden nog heviger verbaasd staan wanneer zij wisten, dat het pas ingelijfde gebied slechts bevolkt is door zeekalveren, zeehonden, zeerobben en pinguins; weliswaar pinguins van het edelste slag, langs wier flonkerend zwarte kop twee breeds gouden strepen afdalen naar een borst van het stralendste wit, en die pompeus rechtop marcheeren met de staatsie van een ouderwetschen koning, onovertrefbare pinguins in ieder geval, maar toch niets dan pinguins.
Verstonden die pinguins echter Fransch dan zouden zij redeneeren: Men weet niet eens wat aan te vangen met de eilanden Kerguelen, Amsterdam en Sint-Paulus, een aantal graden meer westwaarts gelegen. Men vraagt zich af wat ermee te beginnen, hoewel het klimaat daar draaglijk is (zoo iets als een koele herfst), hoewel er geen enkel wild dier leeft, geen enkel schadelijk insect, zelfs geen mug, hoewel ze bruinkolen bevatten van uitstekende kwaliteit, turf over onafzienbare uitgestrektheden, hoewel ze bezaaid zijn met siersteenen als de agaat, de amethyst, de opaal, de jaspis, en op den koop toe met IJslandsch spaath, zeer gezocht in de optische industrie, en peperduur omdat die delfstof buitengewoon schaarsch is. Men denkt er ernstig aan om in dat haast onbewoond gebied een strafkolonie te vestigen, nu het bagno van Guyana is afgeschaft, en omdat het onvoorzichtig lijkt de boeven samen te pakken in een land als Frankrijk, waar sinds twee jaar elke maand een revolutie dreigt uit te breken. Het eerste immers wat revolutionnairen die hun tradities respecteeren plegen te doen is wagenwijd de deuren te openen der gevangenissen. Als men dus geen beter raad weet met nuttige, ontginbare eilanden als Kerguelen, Amsterdam en St.-Paulus waarom dan drukinkt, papier en driekleurig dundoek te verspillen aan woestijnen van sneeuw en ijs onder den zestigsten parallel?