Het hek van den dam
Kan men echter daarom den Opperrabijn en de Joodsche consistorieleden ongelijk geven die een stap verrichtten waarvan zij zonder moeite de ongewoonheid erkennen zullen? Geen enkel realistisch waarnemer zal daartoe willen besluiten. Want zij redeneeren niet theoretisch zooals Léon Blum, zij redeneeren practisch. Zij constateeren de situatie niet gelijk ze ideëel is of behoorde te zijn, maar gelijk ze zich voordoet in de nuchtere, naakte werkelijkheid. Uit vele ondubbelzinnige voorboden leiden zij de nadering af van een onweer, de dreigende uitbarsting van een vulkaan. Daar is het afgrijselijke boek van Céline, de Bagatellen voor een Slachting, die geen Jood kan lezen zonder tot in 't diepst van zijn hart gewond te worden. Daar zijn de wreedaardige pamfletten van een litterator als Henri Béraud, vroeger liberaal en verdediger van Dreyfus. Daar is de hatelijke campagne van bladen als Gringoire, Candide, van kranten als Le Jour, van dozijnen kleinere organen die de antisemietische refreintjes opdreunen welke kort geleden in de gansche pers alleen door de Action Française gezongen werden. Daar zijn de incidenten in de Fransche Kamer. In den Parijschen Gemeenteraad. Tot voor een maand terug waren zij sporadisch en geïsoleerd. Een député als Xavier Vallat, een gemeenteraadslid als Darquier de Pellepoix kon middeleeuwsche nonsens uitkramen. Zij vonden nauwelijks echo, zelfs niet bij hun geestverwanten. Doch sinds Blum zijn tweede cabinet formeerde werden de aanvallen collectief en chronisch. Deze week moest de zitting in het Huis der Afgevaardigden worden opgeheven wegens antisemietisch kabaal van de gezamenlijke minderheid. Men geneert zich niet meer. De hekken zijn van den dam. Daar is het aanstekelijke voorbeeld van Duitschland, van Polen, van Roemenië. Daar zijn de geruchten over plannen eener massieve emigratie van Oost-Europeesche Joden naar Frankrijk. Daar is de suggestie van Polen om honderdduizend
Israëlieten te transporteeren naar Madagascar, waar slechts 35.000 Franschen vertoeven. Daar zijn ook de onrustbarende teekenen die in 't geheim gegrift worden op de muren en deurposten van Joodsche woningen. Daar is nog zooveel meer!
Misschien beduiden die verschijnselen minder dan men vreest. Al die ophitsingen kunnen eindigen met een sisser, want van oudsher is de Fransche natie weerspannig geweest voor antisemietische inblazingen. Maar wanneer in zulk een zwaar gespannen atmosfeer het ongeluk in een of anderen vorm, 't zij oorlog, 't zij economische ramp, ingrijpt als bindend en ontladend element, zou men niettemin het ergste mogen duchten. En degenen onder de Joden, gelijk de Opperrabbijn, die midden in 't leven staande elke trilling kunnen opvangen, en wie de zorg kwelt voor het heil hunner rasgenooten, vragen niet zooals Léon Blum, of de orkaan die zij zien opsteken gewettigd is. Zij vragen hoe hij kan worden afgewend. Vooruit zouden zij elk voorwendsel dat hen tot zondebok kan stempelen, dat men kan gebruiken om hen te laten fungeeren als bliksemafleider, willen ontzenuwen. Tot elken prijs. Zij gingen zonder twijfel over de schreef, en buiten hun boekje, toen zij trachtten Léon Blum tot de grootste omzichtigheid te vermanen. Maar zij vergisten zich niet.