Banvloek over Rembrandt!
Wanneer 't geen verzinsel is wat men hier vertelt en met leedvermaak demonstreert als een onloochenbare verdwazing, dan drijven de Duitschers hun purisme en hun manie voor het kern-gezonde waarlijk op tot een hoogte waar de zucht naar gezondheid een ziekteverschijnsel begint te worden. Er zou onlangs te Berlijn een officieele vergadering belegd zijn van museum-directeuren waarbij de gedragslijn bepaald is betreffende de keuze der schilderijen. Bij deze gelegenheid zou de banvloek uitgesproken zijn over de drie geciteerde meesters: Rembrandt, omdat hij het ghetto heeft geschilderd, Grünewald omdat hij behept was met de psychose van schuld, zonde en boete, en Van Gogh omdat zijn extravaganties van zenuwlijder en modernist indruischen tegen de behoeften aan evenwicht van een krachtig en zuiver ras. Daargelaten Van Gogh tegen wien een zekere animositeit desnoods verklaarbaar kan schijnen, vertolken de twee andere excommunicaties nog altijd een summum van bekrompenheid en nonsens. Want Rembrandt schilderde niet enkel ghetto's, gesteld dat dit als argument mag gelden. En op precies dezelfde gronden welke leiden tot Grünewald's vonnis, zou men Bach moeten verbannen uit de concertzalen. Bach heeft dezelfde boete, rouw en vermurwing bezongen in muziek, welke Grünewald uitdrukte met zijn penseel.
Dit is hinderlijker te aanschouwen, dan hoe men in Duitschland met een schuifmaatstok de ooren meet van een aap en vervolgens de neus-breedte van een mensch. Dat verbod van een kunstenaar als Rembrandt, van een geloovige als Grünewald, is zonder twijfel ook onredelijker en kinderachtiger dan een streep te halen door Charley Chaplin, Offenbach, Mendelssohn, Gustav Mahler, Thomas en Heinrich Mann, Ludwig Renn, en de drie gebroeders Marx, die worden afgebeeld met een vinger op de lippen. Er zijn overdrijvingen en buitenissigheden waarin men zich moeilijk kan schikken met een ‘ieder zijn meug’, ‘'s lands wijs, 's lands eer’, ‘elk diertje zijn pleziertje’. Zouden er veel Duitschers zijn, buiten een eng kringetje van dwepers en botterikken, die zich niet beschaamd voelen door de mogelijkheid dat sommige belachelijke en blameerende excessen geëxposeerd kunnen worden in den vreemde?
Vandaar wellicht, voor een deel tenminste, de oorzaak van hun toorn. Men zou dat willen hopen. Doch of de meerderheid der Duitschers al of niet instemt met de cultureele opvattingen hunner leiders, en of van zijn kant ieder bezoeker zonder voorbehoud met de tendenties der tentoonstelling kan accoord gaan, dit verandert niets aan de redenen welke men kan aanvoeren om het idee-zelf eener anti-hitleriaansche manifestatie af te keuren als ongewenscht. Zelfs in het nauwe bestek der Rue de Lancry is de inval laakbaar. Omdat de bedoeling hier meer telt dan de daad behoorde zoowel de bedoeling als de armzalige daad vermeden te worden. Beide kunnen slechts dienen om de relaties tusschen de twee volkeren te vertroebelen, te vergiftigen, om machtelooze verbittering te kweeken, te meer wijl alles wat eenigermate ter verduidelijking of ter vergoelijking zou pleiten wordt doodgezwegen.